ECLI:NL:RBZWB:2024:7812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
24/5494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald beroep over het niet tijdig nemen van een besluit betreffende de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 7 december 2023. Eiser stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank legt een nadere beslistermijn op van 60 weken na ontvangst van het bezwaarschrift, en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 250 per dag moet betalen, met een maximum van € 37.500, indien hij niet tijdig beslist. Deze uitspraak is van belang voor de uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen, waarbij de rechtbank een nieuwe lijn hanteert voor beslistermijnen en dwangsommen in soortgelijke zaken. De rechtbank benadrukt dat de huidige praktijk van de hersteloperatie complex en tijdrovend is, en dat er een noodzaak is om de beslistermijnen te heroverwegen. De rechtbank concludeert dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar moet nemen, en dat eiser recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5494

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. B.G.M. de Ruijter),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder,

(vertegenwoordigers: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 7 december 2023. [1] In die uitspraak staat dat verweerder binnen zeven weken na verzending van de uitspraak moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (met zijn partner), de gemachtigde van eiser en de vertegenwoordigers van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in haar uitspraak van 7 december 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing op het bezwaar moest nemen. [3]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op het bezwaar van eiser.
Welke beslistermijn wordt aan verweerder opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
5.2.
In het verweerschrift van 18 juli 2024 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 [4] en een beslistermijn op te leggen van twintig weken na de verzenddatum van de uitspraak
.Dit verzoek is aanleiding voor de rechtbank om zich in een meervoudige kamer daarover te beraden en vast te leggen hoe zij vanaf heden omgaat met betrekking tot de beslistermijn en de hoogte van de dwangsom in eerste beroepen tegen het niet op tijd beslissen op bezwaar in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Dat doet zij in deze uitspraak. De rechtbank zal vanaf nu de in deze uitspraak uitgewerkte lijn hanteren.
5.3.
De rechtbank zal eerst ingaan op de regeling en de praktijk van de hersteloperatie, de huidige vaste lijn van deze rechtbank als het gaat om eerste beroepen tegen het niet op tijd beslissen op bezwaar in het kader van de Wht, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam en de daarna gedane uitspraak van de rechtbank Gelderland [5] voordat de rechtbank ingaat op haar nieuwe vaste lijn. Daarbij zal de rechtbank aangeven wat zij betrekt bij het bepalen van een passende op te leggen beslistermijn. Tot slot zal de rechtbank benoemen wat dit betekent in dit beroep.
De regeling en de praktijk van de hersteloperatie
5.4.
Kenmerkend voor de hersteloperatie voor gedupeerde toeslagenouders is dat de praktijk steeds omvangrijker, diverser en ingewikkelder is gebleken dan vooraf gedacht. Het aantal herstel- en compensatieregelingen is in de loop van de tijd aanzienlijk uitgebreid. Ook de groep potentieel gedupeerde aanvragers is fors gegroeid, van 9.200 aanvragers eind 2020 naar 69.049 potentieel gedupeerde aanvragers eind augustus 2024. [6] Dit is een veel hoger aantal dan op voorhand werd ingeschat. De uitvoering van de hersteloperatie staat dan ook steeds onder grote druk. [7]
5.5.
De Wht bevat regels over het herstel voor gedupeerde toeslagenouders en hun kinderen. Er zijn verschillende financiële herstelregelingen in de Wht opgenomen. Verweerder neemt hierover steeds afzonderlijke besluiten, vaak ook nog afzonderlijk voor ieder toeslagjaar. Tegen ieder besluit kan bezwaar worden gemaakt en tegen ieder besluit op bezwaar kan beroep worden ingesteld.
5.6.
Het lukt verweerder niet om tijdig - binnen de op grond van de Awb en de Wht geldende beslistermijnen - op deze bezwaren te beslissen. Verweerder moet binnen twaalf weken, dan wel (na verlenging van de beslistermijn) achttien weken nadat de bezwaartermijn voorbij is beslissen op een bezwaar [8] Verweerder overschrijdt deze beslistermijnen structureel. Zo bedraagt de gemiddelde feitelijke doorlooptijd van de bezwaarprocedure eind 2023 567 dagen (81 weken). [9] De realiteit wijkt dus in aanzienlijke mate af van de in de Awb en Wht opgenomen beslistermijnen.
De huidige vaste lijn van deze rechtbank als het gaat om herhaalde beroepen met betrekking tot het niet op tijd beslissen op bezwaar in het kader van de Wht
5.7.
Al geruime tijd doet deze rechtbank uitspraken in beroepen tegen het niet op tijd nemen van een besluit in het kader van de Wht door verweerder en hanteert daar een vaste lijn in in aansluiting op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 augustus 2023 [10] en het landelijk dwangsombeleid van de rechtbanken. [11] Dit betekent dat in een herhaald beroep de nadere beslistermijn werd vastgesteld op twee weken, omdat in een eerdere uitspraak al een beslistermijn van twaalf weken na de indiening van het verweerschrift door verweerder en ten minste zes weken na de verzending van de uitspraak is gegeven. De hoogte van de dwangsom wordt in geval van een herhaald beroep bij het uitblijven van een beslissing op het bezwaar verhoogd van € 100 per dag naar € 250 per dag met een maximum van (eerst € 15.000 en vanwege het herhaalde beroep nu) € 37.500. Dit betekent (wederom) dat, als er na 150 dagen nog steeds geen besluit is, de dwangsom volledig is ‘volgelopen’. Verweerder moet dan een dwangsom van € 37.500 aan de bezwaarmaker betalen.
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam en de daarna gedane uitspraak van de rechtbank Gelderland
5.8.
Verweerder verzoekt tegenwoordig in alle beroepen tegen het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar in Wht-zaken om rekening te houden met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 [12] bij het vaststellen van de nadere beslistermijn en de hoogte van de dwangsom. In geval van een herhaald beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar hanteert de rechtbank Rotterdam een nadere beslistermijn van twintig weken na de datum waarop een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden. [13] Daarnaast bepaalt de rechtbank Rotterdam de hoogte van de dwangsom in alle beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wht op € 50 per dag met een maximum van € 15.000. [14] De rechtbank Gelderland heeft uitspraak gedaan na de rechtbank Rotterdam en komt op een beslistermijn van 81 weken na de ontvangst van het bezwaarschrift en sluit hiermee aan bij de doorlooptijd van een bezwaar, zoals onder 5.4. genoemd. Zijn de 81 weken al verstreken, dan sluit de rechtbank Gelderland aan bij de wettelijke termijn van twee weken. [15] Wat de dwangsom betreft volgt de rechtbank Gelderland het landelijk beleid en legt een dwangsom op van € 250 per dag met een maximum van € 37.500. [16]
Wat wordt de nieuwe vaste lijn van de rechtbank Zeeland-West-Brabant?
6. Ook deze rechtbank vindt het nodig om haar vaste rechtspraak nader te bezien op het punt van de beslistermijn bij (opvolgende) beroepen tegen het niet op tijd nemen van besluiten op bezwaar in Wht-zaken. De rechtbank zal eerst stilstaan bij de taak van de bestuursrechter hierin en daarna motiveren op grond van welke feiten en omstandigheden zij de beslistermijn bepaalt.
De taak van de bestuursrechter
6.1.
In haar richtinggevende uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de Afdeling overwogen dat de wetgever bewust onrealistische beslistermijnen in de Wht heeft opgenomen en dat het niet de taak van de bestuursrechter is een structurele, collectieve oplossing te bieden voor dat probleem. [17] De bestuursrechter moet volgens de Afdeling burgers rechtsbescherming bieden op basis van de geldende wetgeving; het is aan de wetgever om desgewenst alsnog te voorzien in een wettelijke regeling of een andere voorziening of oplossing. Mede naar aanleiding van deze uitspraak van de Afdeling heeft het kabinet het wetsvoorstel aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen opgesteld. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft hierover een advies uitgebracht. [18] Uit dat advies volgt dat het kabinet voornemens was de beslistermijn voor een besluit op bezwaar te verlengen tot maximaal 30 maanden. De Afdeling advisering heeft onder meer kanttekeningen geplaatst bij deze verlengde termijn in het licht van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.2.
Het kabinet heeft inmiddels een gewijzigd wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gezonden. [19] In het gewijzigde voorstel is, mede naar aanleiding van de kanttekeningen van de Afdeling advisering, de verlenging van de beslistermijn voor een besluit op bezwaar komen te vervallen. In het wetsvoorstel wordt alleen de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie via de Commissie Werkelijke Schade verlengd. Dit zou betekenen dat er geen einde komt aan het probleem dat de praktijk in grote mate afwijkt van de in de Wht opgenomen beslistermijnen voor verweerder. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt verder vermeld dat er wordt ingezet op verschillende versnellingsmaatregelen die de overschrijdingen van de wettelijke beslistermijnen zullen dempen, maar dat die er helaas niet toe zullen leiden dat de termijnen daadwerkelijk worden gehaald. [20]
6.3.
De rechtbank onderschrijft het oordeel van de Afdeling dat het niet de taak van de bestuursrechter is een structurele, collectieve oplossing te bieden voor deze problemen. Maar de rechtbank heeft, zoals de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Gelderland ook hebben overwogen, wel een taak bij de juridische uitleg en toepassing van de wettelijke voorschriften over de nadere beslistermijn en de hoogte van de dwangsom, in het licht van alle relevante omstandigheden.
6.4.
De(ze) rechtbank komt echter wel tot een andere lijn dan door de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Gelderland is uitgezet.
Wat betrekt de rechtbank bij het bepalen van een passende op te leggen beslistermijn?
6.5.
Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie, en het zeer grote aantal zaken, is sprake van een bijzonder geval en is er in beginsel reden om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van een nadere beslistermijn van twee weken.
6.6.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die nadere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn. [21] Er is sprake van een onrealistisch korte nadere beslistermijn als het bestuursorgaan binnen die termijn niet in staat is een besluit te nemen met de vereiste mate van zorgvuldigheid. [22] Van een onnodig lange nadere beslistermijn is sprake als het bestuursorgaan door maatregelen te nemen ook binnen een kortere termijn een zorgvuldig besluit zou kunnen nemen.
6.7.
Volgens verweerder bedraagt de gemiddelde duur van een bezwaarprocedure 81 weken en volstaat de huidige nadere beslistermijn in vrijwel alle gevallen niet meer. Uit de 18e voortgangsrapportage van 4 oktober 2024 blijkt verder dat ongeveer 67% van de bezwaarprocedures nog niet is afgerond. [23] Opvolgende (tweede en zelfs derde) beroepen tegen het niet op tijd nemen van een besluit over hetzelfde uitblijvende besluit op bezwaar zijn inmiddels aan de orde. [24] Landelijk is sprake van een grote hoeveelheid beroepen tegen het niet op tijd nemen van besluiten in Wht-zaken. De rechtbank voorziet een algemene toename van de instroom, wat gevolgen heeft voor de behandeling van zaken. Als uitgangspunt hanteert verweerder dat verzoeken en bezwaren door verweerder worden behandeld op volgorde van ontvangst. Daarom stellen veel ouders die wachten op een besluit een beroep in bij de bestuursrechter. Dat betekent dat andere ouders, die er niet voor kiezen om via de rechter een besluit af te dwingen, (nog) langer moeten wachten. Het is, zoals ook de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Gelderland hebben overwogen, niet alleen van belang om rechtsbescherming te bieden aan gedupeerde ouders die (opvolgende) beroep(en) instellen tegen het niet op tijd nemen van een besluit, maar ook om oog te hebben voor andere burgers die compensatie hebben gevraagd of een bezwaar hebben ingediend. Daarbij komt dat door de versnelde behandeling van de (opvolgende) beroepen tegen het niet op tijd nemen van een besluit andere zaken ‘onderaan de stapel’ komen te liggen, wat kan leiden tot vertraging in de afhandeling van hun verzoeken of bezwaren. De rechtbank benadrukt met de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Gelderland dat dit niet alleen een kwestie is voor de betrokken partijen, maar ook een bredere impact heeft op de samenleving, aangezien het belang van tijdige rechtsbescherming voor alle burgers essentieel is en de genoemde procedures gepaard gaan met een grote inzet aan capaciteit en financiële gemeenschapsmiddelen. [25]
6.8.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de huidige nadere beslistermijn te heroverwegen. Daarbij zal de rechtbank de nadere beslistermijn niet langer berekenen vanaf de datum van het in de beroepsprocedure ingediende verweerschrift, maar vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Vanaf dat moment vraagt de bezwaarmaker immers om een beslissing op zijn bezwaar. En de nadere beslistermijn is dan voor alle betrokkenen gelijk. Dit uitgangspunt sluit ook aan bij de door verweerder voorgehouden duur van de bezwaarprocedure als basis voor de te bepalen nadere beslistermijn.
6.9.
De rechtbank moet een nadere beslistermijn bepalen die aan het onder 6.6. genoemde criterium voldoet. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het jaarverslag van de Bezwaarschriftenadviescommissie Hersteloperatie toeslagen van 2023 blijkt dat de feitelijke behandelduur van een bezwaar gemiddeld 567 dagen bedraagt, wat overeenkomt met 81 weken. [26] Verweerder geeft op zitting aan dat dit nog steeds de huidige stand van zaken is, ondanks de genomen maatregelen en dat hij op korte termijn niet ziet dat het sneller gaat lopen. Verweerder heeft, daarnaar gevraagd, op zitting geantwoord dat de gestelde actuele gemiddelde doorlooptijd van 81 weken een gemiddelde betreft van alle in de loop van de tijd ingediende bezwaren. In zoverre geeft dit gestelde aantal weken geen actuele stand van zaken. De rechtbank constateert dat de cijfers die verweerder op de zitting heeft overgelegd evenmin inzicht bieden in wat de stand van zaken qua doorlooptijd van bezwaren is in 2024 ten opzichte van eerdere jaren.
De rechtbank constateert verder dat verweerder wel maatregelen heeft genomen en neemt om het proces te versnellen. [27]
Zo is het aantal medewerkers, ondanks de door verweerder gestelde krapte van de arbeidsmarkt, in 2024 toegenomen met 185 fte tot 2.305 fte per juli 2024. [28]
Daar komt bij dat sinds 26 oktober 2023 niet meer alle bezwaarschriften door de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) worden behandeld. [29] Hoewel voor het overslaan van deze stap in de op dat moment al lopende bezwaren toestemming van de ouder is vereist, geldt dit vereiste van toestemming niet altijd. [30] Het niet voorleggen van bezwaren aan de BAC zou tijdswinst moeten opleveren aangezien er dan geen hoorzitting gepland hoeft te worden en niet gewacht hoeft te worden op het afgeven van het advies door de BAC. Dit laatste gaf volgens de 18e voortgangsrapportage namelijk vertraging, omdat het aantal adviezen van de BAC lager lag dan de capaciteit van verweerder. [31] Volgens de 18e voortgangsrapportage werd in de afgelopen periode 25% van de bezwaren over integrale beoordelingen niet meer aan de BAC voorgelegd. [32]
Verder hanteert verweerder per 10 juli 2024 beleid tot het strikter handhaven van termijnen voor het indienen van bezwaarschriften, het complementeren van onvolledige bezwaarschriften en het plannen van een hoorzitting met als doel om het bezwaarproces te versnellen, [33]
Verder wordt er aan ouders die erkend gedupeerd zijn en vóór 1 juni 2024 een bezwaar hebben ingediend tegen de integrale herbeoordeling en die op 1 september 2024 nog geen beslissing op bezwaar hebben ontvangen een eenmalig gestandaardiseerd schikkingsvoorstel van € 5.000 gedaan (te vermeerderen met € 3.500 aan proceskosten), waarbij de mogelijkheid voor het indienen van een verzoek om aanvullende compensatie blijft behouden. Dit betreft in totaal zo’n 4.700 ouders, en daarmee meer dan de helft van het aantal nog lopende bezwaarzaken. Hoewel niet geheel in te schatten is, hoeveel ouders zullen ingaan op dit aanbod, verwacht de minister van financiën hiermee een tijdswinst te behalen van drie maanden. [34]
Verder valt het de rechtbank op dat uit de 18e voortgangsrapportage blijkt dat er, ondanks de stijging van het aantal ingediende bezwaren, sinds eind 2023 absoluut en relatief meer bezwaren zijn afgehandeld. In de periode van september tot en met december 2023 zijn 703 bezwaren afgehandeld, waardoor op 31 december 2023 21,38% van de bezwaren was afgehandeld. Vanaf januari 2024 tot en met april 2024 zijn 834 bezwaren afgehandeld, waardoor 30 april 2024 26,20% van de bezwaren was afgehandeld. En vanaf mei 2024 tot en met augustus 2024 zijn 1.252 bezwaren afgehandeld, waardoor op 31 augustus 2024 32,27% van de bezwaren is afgehandeld. [35] Daar waar ten tijde van de 17e voortgangsrapportage (peildatum 30 april 2024) 75% van de ingediende bezwaren nog niet was afgehandeld was dat ten tijde van de 18e voortgangsrapportage (peildatum 31 augustus 2024) 67%. De maatregelen lijken dus effect te hebben.
Verder merkt dat de rechtbank op dat aanmeldingen voor herstel na 31 december 2023 niet meer mogelijk zijn, dat 99% van de eerste toetsen gedaan is en dat de capaciteit die hierdoor vrijkomt ergens anders in het proces zou kunnen worden ingezet.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder nog een verbeterslag zou kunnen maken in het contact met de ouder(s). Nu zijn er, volgens de gemachtigde van eiser ter zitting, nog te veel wisselingen van zaakbehandelaar en zit er te veel tijd tussen verschillende contactmomenten. De termijnen zouden beter gehandhaafd kunnen worden.
Tot slot merkt de rechtbank op dat verweerder bezig is met het onderzoeken en nemen van verdere maatregelen. Ook van deze maatregelen mag een versnellend effect verwacht worden. [36]
6.10.
Daarmee rekening houdende komt de rechtbank als uitgangspunt voor de nadere beslistermijn op een periode van zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Deze zou, gelet op voornoemde stand van zaken en genomen maatregelen, haalbaar moeten zijn voor verweerder. Als de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder niet bekend is, wordt aangesloten bij de datum van verzending van het bezwaarschrift. Wanneer deze termijn van zestig weken op het moment van verzending van de uitspraak over het niet op tijd nemen van een besluit is verstreken, dan sluit de rechtbank aan bij het wettelijke uitgangspunt. In dat geval geldt een nadere beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak over het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar in Wht-zaken. Dit laatste is slechts anders als verweerder (in het verweerschrift) een zeer goede reden geeft en onderbouwt waarom een termijn van twee weken niet passend is.
6.11.
Deze nadere beslistermijn geldt voor zowel een eerste beroep als een opvolgend beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar in Wht-zaken.
Wat betekent het bovenstaande in dit concrete geval?
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift op 8 mei 2023 heeft ontvangen. De zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift zijn verstreken op 1 juli 2024. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet nemen. Er is geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
8. Bij een gegrond beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. [37] Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. [38]
8.1.
De(ze) rechtbank ziet, anders dan verweerder, die verzoekt om voor het bepalen van de hoogte van de dwangsom aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024, wel aanleiding om in overeenstemming met het beleid van de rechtbanken de dwangsom vast te stellen op € 250 per dag met een maximum van € 37.500 als sprake is van een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar in Wht-zaken. Dit omdat in dat geval verweerder eerder een op dat moment redelijke termijn is geboden, maar hij geen gevolg heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. De (ze) rechtbank leidt hieruit af dat de eerder gehanteerde dwangsom van € 100 per dag met een maximum van € 15.000 geen voldoende prikkel vormt voor verweerder om tijdig een besluit te nemen. Een verhoging van de dwangsom is dan ook noodzakelijk om verweerder alsnog te stimuleren binnen een redelijke termijn te beslissen. Er bestaat geen aanleiding om vanwege een bijzonder gering belang of een bijzonder groot belang de dwangsom anders vast te stellen.
8.2.
De vaste lijn betekent dat verweerder een dwangsom van € 250 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 7. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 8.1. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en op zitting is verschenen en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De(ze) rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland, [39] geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [40] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen. De(ze) rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Gelderland, [41] evenmin reden om in afwijking van de hoogste bestuursrechter [42] een hogere wegingsfactor (1,0 in plaats van 0,5), zoals verzocht door eiser, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet op tijd nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 14 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5.Uitspraak van 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647.
8.Dit volgt uit artikel 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb.
9.Bezwaarschriftenadviescommissie Hersteloperatie toeslagen, Jaarverslag 2023, p. 26.
10.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.
11.Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
13.ECLI:NL:RBROT:2024:6560, r.o. 3.8.2.
15.Uitspraak van 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647, r.o. 5.4.2.
16.Uitspraak van 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647, r.o. 5.5.2.
17.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 21 en 28.
21.Vergelijk ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
22.Vergelijk CBb 31 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:505 en ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643.
24.‘4. Bezwaar KOT | Instroom BNTB*’, BBI&WS Rapportage van 20 september 2024 die op de zitting is overgelegd.
25.Het totaalbedrag aan uitgekeerde dwangsommen van beroepen tegen het niet op tijd nemen van een besluit bedraagt ruim € 44 miljoen.
26.Bezwaarschriftenadviescommissie Hersteloperatie toeslagen, Jaarverslag 2023, p. 26.
28.17e voortgangsrapportage,
29.18e voortgangsrapportage,
30.Bezwaren op de eerste toets kunnen buiten toestemming van de ouder worden afgedaan zonder inschakeling van de BAC.
31.18e voortgangsrapportage,
32.18e voortgangsrapportage,
33.(Toelichting op het) Besluit van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane van 27 juni 2024, nr. 2024-362315, houdende beleidsregels over procesrechtelijke aspecten van de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen (beleid procesrecht herstel toeslagen).
34.‘Onorthodoxe maatregel: Dienst Toeslagen wil gedupeerde ouders afkopen’, www.nos.nl/nieuwsuur 26 september 2024.
35.18e voortgangsrapportage,
36.18e voortgangsrapportage,
37.Dit volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
38.Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs.
39.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
40.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de ABRvS van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.
41.Uitspraak van 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647.
42.Uitspraak van de ABRvS van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.