In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W. de Klein, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die het gebruik van de aan appellant ter beschikking gestelde dienstauto had beëindigd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een permanente dienstauto. Na een reeks van besluiten en het niet tijdig nemen van beslissingen door de korpschef, heeft de rechtbank het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar wel een dwangsom van € 1.260,- toegekend.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zaak als van zeer licht gewicht heeft aangemerkt, wat resulteerde in een te lage wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant recht had op een proceskostenvergoeding met een wegingsfactor van 0,5, in plaats van de toegepaste 0,25. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die nu vastgesteld zijn op € 250,50. Tevens is de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 501,-. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste toepassing van wegingsfactoren bij proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke zaken.