ECLI:NL:RBZWB:2024:7652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
BRE 21/2148, 21/2302, 22/280, 22/281, 22/283 en 22/1437
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet na boekenonderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 november 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 niet-ontvankelijk zijn, omdat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De navorderingsaanslag IB/PVV 2014 wordt te hoog vastgesteld en moet worden verminderd, terwijl de overige navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank concludeert dat er geen schending is van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat belanghebbende geen recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af, omdat de beroepen ongegrond zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2148, 21/2302, 22/280, 22/281, 22/283 en 22/1437

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 maart 2021, 16 december 2021 en 26 juli 2022. Verder beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren over het jaar 2015 (zie 1.7).
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.975 (de navorderingsaanslag IB/PVV 2014). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 148 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente IB/PVV 2014).
1.2.
De inspecteur heeft voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 8.532. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 83 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente Zvw 2014).
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.609 (de primitieve aanslag IB/PVV 2015).
1.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.288 (de navorderingsaanslag IB/PVV 2015). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 559 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente IB/PVV 2015).
1.5.
De inspecteur heeft voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 9.057. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 76 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente Zvw 2015).
1.6.
De inspecteur heeft voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.629 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 193 (de aanslag IB/PVV 2017). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 170 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrente IB/PVV 2017).
1.7.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en de navorderingsaanslag Zvw 2015 beroep ingesteld tegen het niet doen van uitspraak op bezwaar. [1] De inspecteur heeft op 16 december 2021 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot (onder meer) deze navorderingsaanslagen.
1.8.
De inspecteur heeft als volgt beslist op de bezwaren van belanghebbende:
- navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en belastingrente: gegrond;
- navorderingsaanslag Zvw 2014 en belastingrente: gegrond;
- primitieve aanslag IB/PVV 2015 en belastingrente: niet-ontvankelijk;
- navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en belastingrente: gegrond;
- navorderingsaanslag Zvw 2015 en belastingrente: gegrond;
- aanslag IB/PVV 2017 en belastingrente: niet-ontvankelijk.
1.9.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.10.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting meerdere verzoeken gedaan om aanhouding en verdaging van de zitting. Deze verzoeken zijn afgewezen.
1.11.
In de zaak met zaaknummer 22/1437 heeft belanghebbende op 17 september 2024 een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft op 23 september 2024 het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard. In de beslissing van de wrakingskamer is verder het volgende opgenomen:

Wrakingsverbod
4.8.
Aangezien verzoeker op hetzelfde moment meerdere wrakingsverzoeken heeft gedaan op dezelfde gronden (zie ook C/02/426713 HA RK 24-176), stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoeken niet nader gemotiveerd waaruit de veronderstelde vooringenomenheid van de rechters bestaat anders dan dat hij zich niet kan vinden in de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.
1.12.
Op 25 september 2024, om 7:42 uur heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend in alle zaaknummers.
1.13.
De rechtbank heeft op 25 september 2024 de volgende e-mail verzonden aan belanghebbende:

Vanochtend heeft u via de e-mail een wrakingsverzoek ingediend. Dit wrakingsverzoek heeft - conform de geldende procedure - de behandeld rechters van de meervoudige belastingkamer bereikt. De behandelend rechters hebben beslist om dit wrakingsverzoek naast zich neer te leggen in lijn met het geldende wrakingsprotocol (artikel 4, lid 3 van dat Protocol). De behandelend rechters slaan daarbij acht op de omstandigheid dat in zaak 22/1437 de wrakingskamer reeds bepaald heeft dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument en dat een wraking op dezelfde gronden niet in behandeling wordt genomen. Uit de tekst van uw wrakingsverzoek volgt volgens de behandelend rechters dat sprake is van een herhaald verzoek op dezelfde gronden. Naar het oordeel van de behandelend rechters strekt het eerder uitgesproken verbod zich ook uit tot de zaken die vandaag aanvullend worden behandeld, aangezien deze op hetzelfde moment op zitting gepland staan en daarvoor hetzelfde procesverloop heeft plaatsgevonden als in de zaak 22/1437. De zitting op 25 september 2024 zal dan ook doorgaan.
De rechtbank stelt u in de gelegenheid om tot 09:50 uur de griffie van de rechtbank telefonisch te contacteren om een later aanvangstijdstip op deze dag te verzoeken gelet op uw eventuele reistijd. De rechtbank biedt de optie om eventueel om 11:00 uur te beginnen. Indien u de rechtbank voor die tijd niet contacteert, zal de zitting op de locatie te Breda om 10:00 uur aanvangen.
1.14.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Belanghebbende was niet aanwezig.
1.15.
Bij bericht dat na afloop van de zitting is ingediend, heeft belanghebbende wederom een wrakingsverzoek gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2017, de navorderingsaanslagen Zvw 2014 en 2015 alsmede de in rekening gebrachte belastingrente terecht en tot juiste bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Tevens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Verder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen voor zover die zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en de navorderingsaanslag Zvw 2015 niet-ontvankelijk. De navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking zijn te hoog vastgesteld en dienen verminderd te worden. De overige (navorderings)aanslagen zijn terecht en tot juiste bedragen opgelegd. Verder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook heeft belanghebbende geen recht op een schadevergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende was in de onderhavige jaren fulltime werkzaam in loondienst. Daarnaast verrichtte hij activiteiten onder de naam [eenmanszaak] (de eenmanszaak). De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het adviseren op het gebied van brandveiligheid.
4.1.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan over de jaren 2014, 2015 en 2017. Daarin zijn de volgende inkomsten aangegeven.
Inkomsten uit werk en woning
2014
2015
2017
Loon uit dienstbetrekking
€ 42.882
€ 42.919
€ 63.191
Resultaat uit overige werkzaamheden
-/- € 3.531
-/- € 2.247
-/- € 4.874
Inkomsten uit eigen woning
-/- € 18.783
-/- € 14.063
-/- € 8.653
4.2.
Het resultaat uit overige werkzaamheden dat belanghebbende in zijn aangiften heeft vermeld, is als volgt weer te geven.
Resultaat uit overige werkzaamheden
2014
2015
2017
Omzet
€ 21.228
€ 22.243
€ 11.322
Af: kosten
€ 24.759
€ 24.490
-/- € 16.196
Totaal
-/- € 3.531
-/- € 2.247
-/- € 4.874
4.3.
De inspecteur heeft op 9 april 2016 de aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 overeenkomstig de aangifte van belanghebbende opgelegd. Tevens heeft de inspecteur rekening gehouden met een belastingkorting in verband met een eerder verlies uit aanmerkelijk belang.
4.4.
De inspecteur heeft op 17 maart 2017 de primitieve aanslag IB/PVV 2015 overeenkomstig de aangifte van belanghebbende opgelegd. Tevens heeft de inspecteur rekening gehouden met een belastingkorting in verband met een eerder verlies uit aanmerkelijk belang.
4.5.
De inspecteur heeft in 2019 een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de onderhavige jaren (het boekenonderzoek).
4.6.
In het boekenonderzoek is onder meer het volgende vermeld:

Contributies/Abonnement/Inschrijfgeld
Het bedrag van € 1.075 heeft betrekking op o.a. dressuurkosten en stallingskosten van een aantal paarden.
Inzake de opgevoerde kosten heb ik de [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld om de zakelijkheid van deze uitgaven aannemelijk te maken door het insturen van de facturen. Doordat deze niet zijn verstrekt, heb ik de zakelijkheid niet kunnen beoordelen en wordt deze aftrekpost niet geaccepteerd.
Voorts heeft het er alle schijn van, dat (een deel van) de betreffende uitgaven geen causaal verband hebben met de bedrijfsactiviteiten van [eenmanszaak] en zouden zij op grond daarvan ook niet fiscaal aftrekbaar zijn.
Representatie en verteer
De opgevoerde kosten ad € 390 hebben voornamelijk betrekking op de kosten gemaakt tijdens de MacRider Cup in Assen.
Inzake de opgevoerde kosten heb ik de [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld om de zakelijkheid van deze uitgaven aannemelijk te maken door het insturen van de facturen. Doordat deze niet zijn verstrekt, heb ik de zakelijkheid niet kunnen beoordelen en wordt deze aftrekpost niet geaccepteerd.
Voorts heeft het er alle schijn van, dat (een deel van) de betreffende uitgaven geen causaal verband hebben met de bedrijfsactiviteiten van [eenmanszaak] en zouden zij op grond daarvan ook niet fiscaal aftrekbaar zijn.
Reis- en verblijfkosten
De opgevoerde kosten hebben voornamelijk betrekking op de kosten gemaakt tijdens de MacRider Cup in Assen en tijdens de zomervakantie in Frankrijk.
Inzake de opgevoerde kosten heb ik de [belanghebbende] in de gelegenheid gesteld om de zakelijkheid van deze uitgaven aannemelijk te maken door het insturen van de facturen. Doordat deze niet zijn verstrekt, heb ik de zakelijkheid niet kunnen beoordelen en wordt deze aftrekpost niet geaccepteerd.
Voorts heeft het er alle schijn van, dat (een deel van) de betreffende uitgaven geen causaal verband hebben met de bedrijfsactiviteiten van [eenmanszaak] en zouden zij op grond daarvan ook niet fiscaal aftrekbaar zijn.
4.7.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur onder meer navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2014 en 2015 opgelegd. Tevens is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 afgeweken van de aangifte van belanghebbende. De inspecteur heeft het inkomen uit werk en woning over deze jaren als volgt vastgesteld.
2014
2015
2017
Belastbaar loon uit dienstbetrekking
€ 42.882
€ 42.919
€ 63.191
Belastbaar loon uit vroegere dienstbetrekking
n.v.t.
n.v.t.
€ 768
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 26.876
€ 17.432
€ 5.323
Inkomsten uit eigen woning
-/- € 18.783
-/- € 14.063
-/- € 8.653
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 50.975
€ 46.288
€ 60.629
Bijdrage-inkomen
€ 8.532
€ 9.057
4.8.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2014 en 2015 en de aanslag IB/PVV 2015. De inspecteur heeft op 1 oktober 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de primitieve aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 17 maart 2017 ontvangen.
4.9.
De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek met betrekking tot zijn bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2014 en 2015 alsmede de primitieve aanslag IB/PVV 2015. In de brief van 21 oktober 2021 heeft de inspecteur onder meer het volgende geschreven:

Zoals eveneens in de brieven van 4 mei 2021 en 23 september 2021 vermeld kunt u, voordat een uitspraak op het bezwaarschrift zal volgen, gebruik maken van het recht op inzage in het dossier en een hoor-gesprek.
(…)
In de brief van 23 september 2021 hebben wij een aantal datums en tijdstippen voorgesteld waarop de inzage en het gesprek zouden kunnen plaatsvinden. Tot op heden hebben wij echter geen reactie op voornoemde brief van u mogen ontvangen.
Daarom gaan we de procedure op de volgende wijze voortzetten:
1. Het fysieke dossier laten wij aan u toekomen per aangetekende post;
2. Indien u nog, meer gedetailleerd, inzage wenst in het digitale dossier kunt dit op onderstaande datum komen inzien op kantoor Maastricht (let op, dit zijn de gegevens uit uw eigen audit-file);
3. Nadat u het dossier heeft ingezien kunt u op onderstaande datums en tijdstippen terecht voor een hoor-gesprek.
Datum inzage digitale dossier:
Dinsdag 9 november 2021 vanaf 09:30 uur
Datum hoor-gesprek:
Maandag 22 november 2021 vanaf 09:30 uur of
Dinsdag 23 november 2021 vanaf 09:30 uur
4.10.
Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2014 is gegrond verklaard in verband met het inkomen uit sparen en beleggen. Dit had echter geen gevolgen voor de hoogte van de navorderingsaanslagen in verband met de tussen de partners gemaakte verdeling van dat inkomen. Het bezwaar tegen de primitieve aanslag IB/PVV 2015 is in aanmerking genomen als een verzoek om een ambtshalve vermindering en afgewezen. Het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 is gegrond verklaard in verband met het inkomen uit sparen en beleggen. Dit had echter geen gevolgen voor de hoogte van de navorderingsaanslagen om dezelfde reden als voor het jaar 2014.
4.11.
Bij een brief van 6 december 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017 met dagtekening 16 november 2021. Bij brief van 19 januari 2022 heeft belanghebbende zijn bezwaar nader toegelicht. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar gesteld het bezwaar op 19 januari 2022 te hebben ontvangen en heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling

Vooraf

Uitstelverzoeken
5. Belanghebbende heeft meerdere verdagingsverzoeken ingediend en gesteld dat het voor hem niet mogelijk is om bij de zitting aanwezig te zijn in verband met zijn agenda en verantwoordelijkheden binnen zijn dienstbetrekking. Tevens heeft belanghebbende geklaagd dat in de uitnodiging stond dat voor de behandeling van zijn zaken 60 minuten is gepland en dat volgens hem 60 minuten te kort is om alle zaken die op de zitting waren gepland, te behandelen.
5.1.
In de brief van de rechtbank waarin het eerste uitstelverzoek is afgewezen, is aan belanghebbende toegelicht dat na de zaken van belanghebbende geen andere zaken op zitting zijn gepland zodat voor de behandeling van belanghebbendes zaken voldoende tijd beschikbaar was. In die omstandigheid op zich, ziet de rechtbank dus geen aanleiding voor het uitstellen van de zitting. Verder heeft belanghebbende niet voldoende onderbouwd (met schriftelijke stukken) waarom het voor hem niet mogelijk was om bij de zitting aanwezig te zijn en waarom hij niet eerder had kunnen verzoeken om uitstel. Om die reden heeft de rechtbank zijn verzoeken om verdaging van de zitting afgewezen. De rechtbank heeft daarbij in acht genomen dat de aankondiging van de zitting tijdig heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat het doorgaans voor een werknemer mogelijk is om verlof te nemen voor vooraf bekende privé-aangelegenheden, waaronder het bijwonen van een zitting bij de rechtbank. Ook de overige redenen – het niet afstemmen van verhinderdata of de wens om een compromis te treffen – zijn in dit geval niet voldoende overtuigend dan wel zwaarwegend dat de rechtbank – afgewogen tegen onder meer het belang van een doelmatige procesgang – aanleiding zag om uitstel te verlenen.
Passeren wrakingsverzoek
5.2.
Belanghebbende heeft in één van de zaaknummers een wrakingsverzoek ingediend (zie 1.11). Op de dag van de zitting heeft belanghebbende nogmaals wrakingsverzoeken ingediend in alle te behandelen zaken (zie 1.12).
5.3.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de wrakingsverzoeken te passeren met inachtneming van de uitspraak van de wrakingskamer (zie 1.13). Naar het oordeel van de rechtbank kan zij zelf – en niet de wrakingskamer – beslissen op het wrakingsverzoek omdat sprake is van ‘uitzonderlijke omstandigheden’ als bedoeld in het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad. [2] De rechtbank acht hiervoor van belang dat het procesverloop in de onderhavige zaken identiek is aan het procesverloop van zaaknummer 22/1437, er een wrakingsverbod is opgelegd in de zaak 22/1437 en de gronden van de wraking vergelijkbaar zijn met de gronden van de zaak 22/1437. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op de omstandigheid dat belanghebbende zeer kort voorafgaand aan zittingen van 17 september 2024 en 3 februari 2021 eveneens wrakingsverzoeken heeft ingediend omdat zijn uitstelverzoeken niet zijn gehonoreerd, welke wrakingsverzoeken ook als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. [3] Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat belanghebbende misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot wraking, welk misbruik zou leiden tot een onaanvaardbare verstoring van de goede procesorde. [4]
Nadere stukken zijn geen aanleiding voor heropening van het onderzoek
5.4.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een e-mail verzonden aan de rechtbank. Dit bericht heeft de behandelend rechters pas na het sluiten van het onderzoek ter zitting bereikt. Tevens heeft belanghebbende na het sluiten van het onderzoek ter zitting stukken ingediend. De rechtbank heeft in de voornoemde stukken geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.
Verzoek belanghebbende ten aanzien van de op de zaak betrekking hebbende stukken
5.5.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht de inspecteur op te dragen om
alle stukken te verstrekken waarover de Belastingdienst beschikt ten aanzien van de zaak. De inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend met daarbij op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit verweerschrift is in afschrift aan belanghebbende verstuurd.
5.6.
Voor zover belanghebbende thans nog meent dat niet alle zaakstukken zijn overgelegd, overweegt de rechtbank dat hij niet heeft aangegeven dat, en zo ja welke, stukken die van belang zijn voor de deze procedure niet zijn overgelegd bij het verweerschrift. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding te oordelen dat artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden.

Beroepen niet tijdig beslissen

5.7.
Nu de inspecteur inmiddels heeft beslist op de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en de navorderingsaanslag Zvw 2015 is er geen belang meer bij de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op die bezwaren. De beroepen zijn daarom in zoverre niet-ontvankelijk. Van rechtswege [5] hebben de beroepen mede betrekking op de alsnog genomen uitspraken op bezwaar, nu de uitspraken op bezwaar niet (volledig) aan de beroepen tegemoet komen. In zoverre zijn de beroepen wel ontvankelijk en komen deze hierna aan de orde.

Inhoudelijk

Navorderingsgrond 2014 en 2015
5.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij het niet eens is met de navorderingsaanslagen en dat deze gebaseerd zijn op onjuiste informatie en uitgangspunten. Naar de rechtbank begrijpt, betwist belanghebbende de aanwezigheid van een navorderingsgrond.
5.9.
De inspecteur is van mening dat sprake is van een nieuw feit waarop de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd. De navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek dat in 2019 is ingesteld waarin nieuwe feiten (onder meer) ten aanzien van de in aftrek gebrachte kosten bekend zijn geworden. Ten tijde van het opleggen van de aanslagen waren deze feiten bij de inspecteur niet bekend.
5.10.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. [6] Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Nu de primitieve aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 en Zvw 2014 in de jaren 2016 en 2017 zijn opgelegd (zie 4.3 en 4.4) en het boekenonderzoek in 2019 is aangevangen, heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de onderzoeksbevindingen nieuwe feiten aan het licht hebben gebracht. De inspecteur kon daarom tot navordering overgaan.
Hoogte navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2014
5.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende geclaimde kosten gemaakt binnen de eenmanszaak.
5.12.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 verminderd dient te worden naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.747.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende zijn standpunt dat zijn inkomen nog verder moet worden verminderd, onvoldoende onderbouwd. Hij heeft weliswaar diverse argumenten aangedragen waarom zijn inkomen onjuist is vastgesteld, maar geen enkele van die argumenten is met stukken onderbouwd. Belanghebbende heeft zodoende niet aannemelijk gemaakt dat meer zakelijke kosten binnen de eenmanszaak zijn gemaakt dan door de inspecteur in aanmerking is genomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 verder te verminderen dan naar het door de inspecteur gestelde bedrag, zijnde € 42.747.
De inspecteur heeft het bijdrage-inkomen voor het jaar 2014 vastgesteld op € 8.532. Daarbij heeft hij ermee rekening gehouden dat over het loon van € 42.882 al Zvw is ingehouden en dat het maximum bijdrage-inkomen € 51.414 is. Gelet op de werking van de systematiek van de Zvw is de navorderingsaanslag Zvw 2014 niet te hoog, aangezien een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 18.648 nog steeds hoger is dan het toegepaste bijdrage-inkomen van € 8.532. [7]
Belastingrente IB/PVV en Zvw 2014
5.14.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De rechtbank zal de belastingrente IB/PVV 2014 verminderen overeenkomstig de aanslag IB/PVV 2014. Aangezien de navorderingsaanslag Zvw 2014 in stand blijft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de belastingrente Zvw 2014 te verminderen.
Primitieve aanslag IB/PVV 2015
Ontvankelijkheid bezwaar
5.15.
De inspecteur heeft op 1 oktober 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de primitieve aanslag IB/PVV 2015 ontvangen. Het bezwaar is aangemerkt als een verzoek om een ambtshalve vermindering en afgewezen.
5.16.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat geen onderzoek is gedaan naar de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, en dat volgens de inspecteur in dit geval het bezwaar niet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden. Een andere reden voor niet-ontvankelijkheid is niet gebleken. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5.17.
Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, is het beroep in zoverre gegrond. De rechtbank ziet vanuit het belang van een doelmatige procesgang aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
Hoogte primitieve aanslag IB/PVV 2015
5.18.
Gelet op de omstandigheid dat de aanslag in overeenstemming met de aangifte is opgelegd en belanghebbende geen inhoudelijke gronden heeft aangedragen waaruit afgeleid kan worden dat de aanslag onjuist is, is naar het oordeel van de rechtbank de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015
Horen en dossierinzage
5.19.
Belanghebbende heeft in beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 geklaagd dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase.
5.20.
Een bestuursorgaan dient belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, voordat het op bezwaar beslist. [8] Onderdeel daarvan is het inzagerecht. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van het hoorrecht of het inzagerecht geen sprake nu de inspecteur belanghebbende in de brief van 21 oktober 2021 heeft uitgenodigd voor een inzagemoment en een hoorgesprek onder vermelding van concrete data en tijdstippen (zie 4.8) [9] . De rechtbank begrijpt het zo dat belanghebbende zich naar keuze op een van beide tijdstippen bij de inspecteur kon melden voor een hoorgesprek.
Hoogte navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015
5.21.
Belanghebbende heeft gesteld dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat de inspecteur ten onrechte het rapport van het boekenonderzoek als uitgangspunt heeft genomen. Ten onrechte is geen rekening heeft gehouden met (een deel van) de door belanghebbende geclaimde kosten.
5.22.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de door hem geclaimde kosten niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.23.
Belanghebbende heeft diverse argumenten aangedragen waarom het inkomen onjuist is vastgesteld, maar geen enkele van die argumenten is met stukken onderbouwd. Belanghebbende heeft zodoende niet aannemelijk gemaakt dat meer zakelijke kosten binnen de eenmanszaak zijn gemaakt dan door de inspecteur in aanmerking is genomen. Ook heeft hij niet bewezen dat de auto’s voor minder dan 500 kilometer zijn gebruikt voor privédoeleinden en de bijtelling wegens privégebruik onterecht is. De navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is daarom tot een juist bedrag opgelegd. Dit geldt eveneens voor de navorderingsaanslag Zvw 2015.
Belastingrente IB/PVV 2015 en Zvw 2015
5.24.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet voor de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Aanslag IB/PVV 2017
Ontvankelijkheid bezwaar
5.25.
Belanghebbende heeft gesteld dat zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende verwezen naar zijn bezwaarschrift met dagtekening 6 december 2021.
5.26.
De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal dienovereenkomstig oordelen nu niet is gebleken van andere redenen waarom het bezwaar niet-ontvankelijk is. Het beroep is in zoverre gegrond. Ook voor dit jaar ziet de rechtbank aanleiding om direct in de zaak te voorzien, gelet op het belang van een doelmatige procesgang. De rechtbank komt tot die beslissing omdat de inhoudelijke geschilpunten in dit jaar overeenkomen met die van 2014 en 2015, lopende de bezwaar- en beroepsprocedure over het jaar 2017 ruimschoots de gelegenheid is geboden om argumenten en stukken voor (ook) zijn (inhoudelijke) standpunten aan te leveren, een inhoudelijke reactie en onderbouwing vanuit belanghebbende met betrekking tot alle jaren consequent uitblijft en sprake is van een zeer ruim tijdsverloop.
Inhoudelijk
5.27.
Belanghebbende heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de aanslag IB/PVV 2017 te hoog is vastgesteld.
5.28.
De inspecteur is van mening dat de aanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. De reden van de inspecteur om af te wijken van de aangifte van belanghebbende bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 is omdat belanghebbende de door hem geclaimde kosten van de eenmanszaak niet heeft onderbouwd. Hierdoor heeft de inspecteur het zakelijke karakter en de hoogte van de kosten niet kunnen vaststellen.
5.29.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de in aftrek gebrachte kosten bij belanghebbende ligt. Belanghebbende heeft niet met stukken onderbouwd waarom het inkomen onjuist is vastgesteld en ook niet bewezen dat de auto’s voor minder dan 500 kilometer zijn gebruikt voor privédoeleinden en de bijtelling wegens privégebruik onterecht is. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar een juist bedrag vastgesteld. Dit geldt ook voor de in rekening gebrachte belastingrente.
Overig
5.30.
De rechtbank overweegt tot slot dat al het overige wat belanghebbende heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leidt. Voor zover die klachten inhouden dat de inspecteur bij zijn taakuitoefening de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, kunnen deze niet slagen. De rechtbank wijst verder de verzoeken om toekenning van schadevergoedingen aan belanghebbende af, hetzij omdat het beroep in de betreffende zaak ongegrond is, hetzij omdat hiervoor onvoldoende is gesteld.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014, de primitieve aanslag IB/PVV 2015 en de aanslag IB/PVV 2017 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom deze uitspraken op bezwaar. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014. Verder verklaart de rechtbank de bezwaren tegen de primitieve aanslag IB/PVV 2015 en de aanslag IB/PVV 2017 ongegrond. De overige beroepen zijn ongegrond. Die uitspraken op bezwaar en navorderingsaanslagen blijven in stand.
6.1.
Omdat enkele beroepen gegrond zijn moet de inspecteur in enkele zaken het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase omdat niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en Zvw 2014 (zaaknummers 22/280 en 22/283)
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2014;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.747 en vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- verklaart het beroept tegen de navorderingsaanslag Zvw 2014 ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 (zaaknummers 21/2148 en 21/2302)
De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover die zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor zover die zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 16 december 2021 ongegrond.
Primitieve aanslag IB/PVV 2015 en aanslag IB/PVV 2017 (zaaknummers 22/281 en 22/1437)
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
In alle zaaknummers
De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink en mr. J.A. den Braber-Riemens, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 6 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [10]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5023 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 februari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:553.
2.Zie Hoge Raad 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370.
3.Zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6627 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:693.
4.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6065 en Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770.
5.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.Artikel 16, eerste lid, van de AWR.
7.Artikel 43 van de Zvw.
8.Artikel 7:2 van de Awb.
9.Vgl. Hoge Raad 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:81.
10.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.