Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Dit verzoek was ingediend op 17 september 2024, met als doel de rechter te wraken die belast was met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 23-9572 en BRE 23-9573. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn aanhoudingsverzoek af te wijzen en geen verhinderdata te vragen. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden van het verzoeker niet voldoende onderbouwd waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat er sprake is van vooringenomenheid.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard en geen mondelinge behandeling van het verzoek gehouden. Tevens werd vastgesteld dat de verzoeker misbruik had gemaakt van het wrakingsinstrument door meerdere verzoeken in te dienen op dezelfde gronden. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de zaken met de nummers BRE 23-9572 en BRE 23-9573 voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing.