ECLI:NL:RBZWB:2024:6627

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/02/426713 HA RK 24-176 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke en belastingrechtelijke zaken

Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Dit verzoek was ingediend op 17 september 2024, met als doel de rechter te wraken die belast was met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 23-9572 en BRE 23-9573. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn aanhoudingsverzoek af te wijzen en geen verhinderdata te vragen. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden van het verzoeker niet voldoende onderbouwd waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat er sprake is van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard en geen mondelinge behandeling van het verzoek gehouden. Tevens werd vastgesteld dat de verzoeker misbruik had gemaakt van het wrakingsinstrument door meerdere verzoeken in te dienen op dezelfde gronden. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de zaken met de nummers BRE 23-9572 en BRE 23-9573 voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/426713 HA RK 24-176
beslissing van 23 september 2024 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker],
verder te noemen: verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers met de nummers BRE 23-9572 en BRE 23-9573;
  • het bericht van verzoeker van 17 september 2024 om 13:07 uur, waarin hij een wrakingsverzoek heeft gedaan;
  • het e-mailbericht van 20 september 2024 van mr. Beukers-Van Dooren, hierna te noemen de rechter, waarin zij kenbaar heeft gemaakt niet in het wrakingsverzoek te berusten.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, belast met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 23-9572 en BRE 23-9573.
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft een wrakingsverzoek gedaan, omdat de rechter bij verzoeker de schijn heeft gewekt niet geheel onpartijdig te zijn en daarmee op de hand van de gedaagde partij te zijn, omdat de rechter zijn aanhoudingsverzoek voor de zitting van 17 september 2024 om 14:00 uur heeft afgewezen. Verzoeker voert verder aan dat door de rechter geen verhinderdata zijn gevraagd voorafgaand aan het plannen van een zitting, er is niet kenbaar gemaakt binnen welke termijn verzoeker moet reageren als hij verhinderd is en aan verzoeker is niet kenbaar gemaakt welke redenen gegronde redenen zijn om zaken aan te houden. Bovendien stelt verzoeker gegronde redenen te hebben aangedragen om de zaak aan te houden. Verzoeker benoemt echter niet welke redenen dit zijn.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden niet geconcludeerd kan worden dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt.
4.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om het door verzoeker gedane aanhoudingsverzoek af te wijzen en de behandeling van de zaken niet te heropenen, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.6.
Als een partij een wrakingsverzoek wenst in te dienen en dat niet mondeling tijdens een zitting doet, zal die partij ervoor moeten zorgen dat het verzoek dermate tijdig wordt gedaan dat het bericht de rechter bereikt voordat de mondelinge behandeling plaatsvindt of de zaak is geëindigd. Die tijdigheid hangt af van het gekozen middel om het verzoek in te dienen, waarbij verzoeker er rekening mee moet houden dat het enige tijd kan duren voordat een verzoek na verzending is aangekomen op de rechtbank en dat het zeker ook enige tijd kan kosten voordat het bericht wordt verwerkt en naar de rechter of de wrakingskamer wordt gezonden. Als een verzoek de rechter of de wrakingskamer niet tijdig bereikt, dient dat doorgaans voor verantwoordelijkheid van een verzoeker te komen.
Zo mag er naar het oordeel van de wrakingskamer niet van worden uitgegaan dat een rechter voor een zitting die om 14:00 uur plaatsvindt nog kennisneemt van elektronische post die diezelfde dag om 13:07 uur wordt toegezonden. Verzoeker mocht er dan ook niet vanuit gaan dat de gestuurde e-mailberichten van 17 september 2024 om 13:07 uur de rechter tijdig, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, zouden bereiken. Om dat te bewerkstelligen had verzoeker zijn wrakingsverzoek geruime tijd voor de zitting moeten versturen en niet zo kort voorafgaand aan de zitting. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het voor rekening en risico van verzoeker komt dat zijn wrakingsverzoek van 17 september 2024 de rechter niet tijdig heeft bereikt. De rechter treft hiervoor geen blaam: zij was immers niet bekend en kon ook redelijkerwijs niet bekend zijn met het wrakingsverzoek.
Conclusie
4.7.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.8.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.
Wrakingsverbod
4.9.
Aangezien verzoeker op hetzelfde moment meerdere wrakingsverzoeken heeft gedaan op dezelfde gronden (zie ook C/02/426714 HA RK 24-177), stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoeken niet nader gemotiveerd waaruit de veronderstelde vooringenomenheid van de rechter bestaat anders dan dat hij zich niet kan vinden in de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in beide hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met zaaknummers BRE 23-9572 en
BRE 23-9573 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 23 september 2024 door mr. Peters, mr. Hertsig en mr. Tempel en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.