Op 12 februari 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. [voorletters] Bogert, de rechter belast met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 19/2661, BRE 19/2663 en BRE 19/5236. Het wrakingsverzoek, ingediend op 2 februari 2021, was gebaseerd op de stelling dat de rechter een schijn van partijdigheid zou hebben door het afwijzen van verzoekster's verzoek om aanhouding van de zitting op 3 februari 2021. Verzoekster had meerdere malen aangegeven niet te kunnen verschijnen en vond de afwijzing van haar verzoek onterecht, omdat haar redenen niet onder de 'bijzondere omstandigheden' vielen. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. Bogert vooringenomen was of dat verzoekster's vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten om de behandeling van de zaken voort te zetten zonder mondelinge behandeling van het verzoek.