ECLI:NL:RBZWB:2021:693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
381948 HA RK 21-39
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • H. Hertsig
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 12 februari 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. [voorletters] Bogert, de rechter belast met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 19/2661, BRE 19/2663 en BRE 19/5236. Het wrakingsverzoek, ingediend op 2 februari 2021, was gebaseerd op de stelling dat de rechter een schijn van partijdigheid zou hebben door het afwijzen van verzoekster's verzoek om aanhouding van de zitting op 3 februari 2021. Verzoekster had meerdere malen aangegeven niet te kunnen verschijnen en vond de afwijzing van haar verzoek onterecht, omdat haar redenen niet onder de 'bijzondere omstandigheden' vielen. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. Bogert vooringenomen was of dat verzoekster's vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten om de behandeling van de zaken voort te zetten zonder mondelinge behandeling van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 381948 HA RK 21-39
beslissing van 12 februari 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoekster.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de zaken met nummers BRE 19/2661, BRE 19/2663 en BRE 19/5236;
- het wrakingsverzoek gedateerd op 2 februari 2021, ontvangen op 3 februari 2021.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Bogert, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 19/2661, BRE 19/2663 en BRE 19/5236.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Door verzoekster is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
Verzoekster stelt dat zij meerdere malen gemotiveerd en onderbouwd heeft waarom zij verhinderd is om te verschijnen op de zitting die gepland stond op 3 februari 2021. Door de rechter is dit verzoek afgewezen omdat haar reden niet onder de categorie “bijzondere omstandigheden” valt. Het is haar niet duidelijk waar haar verzoek aan moet voldoen om wel voor aanhouding van de zaak in aanmerking te komen. Bovendien heeft de rechter zelf een zitting gepland zonder hierover met haar overleg te voeren. Door het voorgaande laadt de rechter de schijn van partijdigheid op zich, stelt verzoekster.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Bogert jegens haar een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekster geuite vrees daarvoor– objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij kenbaar heeft gemaakt dat zij niet op de zitting van 3 februari 2021 kon verschijnen en zij om die reden heeft verzocht om aanhouding van de zaak. De rechter heeft dit verzoek afgewezen en besloten de mondelinge behandeling van de zaak door te laten gaan. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing van de rechter moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat mr. Bogert ten aanzien van verzoekster vooringenomen is of dat haar vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking in alle zaken kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met de nummers BRE 19/2661, BRE
19/2663 en BRE 19/5236 zullen worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 12 februari 2021 door mr. Peters, mr. Hertsig en
mr. Römers, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.
Rockx, griffier. De griffier kan deze uitspraak niet ondertekenen. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.