ECLI:NL:RBZWB:2024:7590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/809 WMO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing maatwerkvoorziening Wmo voor hulphond en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) beoordeeld. Eiseres had verzocht om vergoeding van de opleidingskosten van haar hulphond, maar het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal weigerde deze aanvraag. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 14 augustus 2024, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een trainer van Bultersmekke Assistance Dogs en een vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft geweigerd de maatwerkvoorziening toe te kennen. Eiseres heeft een lichte verstandelijke beperking en PTSS, en ontvangt al zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank stelt vast dat de hulphond niet noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid en participatie van eiseres, aangezien zij al voldoende ondersteuning ontvangt vanuit de Wlz. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiseres om heropening van het onderzoek af, omdat de nieuwe informatie niet voldoende onderbouwd is.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank komt tot de conclusie dat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn en kent eiseres een schadevergoeding van € 1.500 toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/809 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. R. Imkamp,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal (het college), verweerder,
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de
afwijzing van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor vergoeding van het opleidingstraject van een hulphond.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 24 juni 2021 (het primaire besluit) geweigerd deze voorziening aan eiseres te verstrekken. Met het bestreden besluit van 6 januari 2022 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] (trainer van Bultersmekke Assistance Dogs) en namens het college [naam 2] .
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Verzoek tot heropening
2. Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft eiseres op 30 september 2024 verzocht om heropening van het onderzoek in verband met nieuwe informatie. De rechtbank wijst het verzoek om heropening af.
2.1.
Het is vaste rechtspraak dat als een partij na sluiting van het onderzoek bekend raakt met een nieuwe omstandigheid, deze partij die omstandigheid in beginsel zo nodig in hoger beroep kan aanvoeren. Dit dwingt de rechtbank niet tot heropening van het onderzoek. [1] De rechtbank ziet daar ook geen aanleiding toe, omdat in de brief van de gemachtigde van eiseres niet duidelijk is gemaakt op welke feiten of gronden de nieuwe informatie zou zien. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking de al lange looptijd van de beroepsprocedure.
Inhoudelijke beoordeling
3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres een vergoeding voor de opleiding van een hulphond toe te kennen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. Eiseres is bekend met een lichte verstandelijke beperking, PTSS, hechtingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek. Sinds februari 2013 heeft eiseres een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Sinds 2016 woont eiseres zelfstandig in een huurwoning van de woningstichting. Eiseres krijgt vanuit de Wlz behandeling, hulp bij het huishouden en begeleiding. Zij heeft EMDR-therapie gevolgd bij de GGZ en de GGZ heeft geadviseerd om daarna PMT-therapie op te starten. Zij ontvangt begeleiding vanuit de Stichting dag- en woonvoorzieningen (SDW). Op advies van GGZ heeft eiseres een [hond] aangeschaft.
5.1.
Op 5 maart 2021 heeft eiseres zich bij het college gemeld voor een vergoeding van de opleidingskosten van [de hond] tot hulphond. De training van [de hond] was op dat moment al van start gegaan. Op 8 juni 2021 vond een keukentafelgesprek plaats, waarbij ook de begeleidster van SDW aanwezig was. In het gespreksverslag wordt geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gewenste maatwerkvoorziening. Eiseres heeft het verslag ondertekend en daarbij vermeld dat zij het er niet mee eens is.
5.2.
Het college heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit afgewezen met als reden dat onvoldoende is gebleken wat de toegevoegde waarde is van een hulphond in het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Er is nog onvoldoende medisch wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de werking en effectiviteit van een PTSS-hulphond. Evenmin is er een sluitende theorie over hoe het werkt dat een hond voorvoelt hoe het met mensen is. Verder wijst het college eiseres erop dat er wellicht andere mogelijkheden zijn voor vergoeding van de training.
5.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De Commissie voor de bezwaarschriften heeft in zijn advies van 8 november 2021 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en de individuele omstandigheden van eiseres te onderzoeken en onderbouwen. Het college heeft in navolging hiervan onderzoek gedaan en heeft daarbij de documenten van GGZ en Bultersmekke Assistancedogs (BMA) nogmaals bestudeerd.
5.4.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd onder wijziging van de motivering. Het college stelt zich op het standpunt dat uit de documenten van GGZ en BMA blijkt dat de hulphond een medisch of therapeutisch doel heeft en moet worden aangemerkt als een therapeutisch hulpmiddel, omdat het verminderen van angsten een behandeldoel is. De PTSS-hulphond draagt daarom na de training alleen indirect bij tot zelfredzaamheid en participatie. Verder betrekt het college in de heroverweging dat eiseres begeleiding krijgt bij haar dagelijkse activiteiten vanuit SDW.
Beroepsgronden
6. Eiseres voert aan dat het college geen onderzoek heeft verricht dat voldoet aan de in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gestelde eisen. Het stappenplan is niet inzichtelijk herleidbaar en niet zorgvuldig uitgevoerd.
6.1.
Eiseres stelt verder dat de gevraagde voorziening de meest passende oplossing is om haar te ondersteunen in het kader van haar problematiek op het gebied van haar zelfredzaamheid en participatie. Dat de gevraagde voorziening daarnaast een aantal doelen zou kunnen dienen die therapeutisch of medisch van aard zijn, is volgens eiseres daarbij niet van belang.
6.2.
Verder voert eiseres aan dat de CRvB in zijn uitspraak van 22 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:376 miskent dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) geen participatiedoelen dekt. Daarvoor is de Wmo de relevante wet, waarvoor niet de grens van wetenschappelijk bewijs hoeft te worden gehaald, nog afgezien van het feit dat inmiddels voldoende wetenschappelijk bewijs bestaat.
Overwegingen
7. De rechtbank stelt vast dat de periode die hier beoordeeld moet worden loopt vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van het bestreden besluit. [2] Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 5 maart 2021 tot 6 januari 2022.
7.1.
Bij een aanvraag om een maatwerkvoorziening ligt het op de weg van het college onderzoek te doen. Daarbij geldt het volgende stappenplan. [3] Het college moet allereerst vaststellen wat de hulpvraag van eiseres is (stap 1). Vervolgens moet het college vaststellen welke beperkingen eiseres ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (stap 2). Daarna zal het college moeten bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres (stap 3). Ook moet worden bekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen eiseres de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Pas als die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen.
7.2.
Het betoog van eiseres dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt, slaagt niet. Op basis van de aanwezige (medische) gegevens, het gespreksverslag WMO van 22 juni 2021, de medische informatie van GGZ WNB van 26 juni 2020 en de rapporten van mevrouw [naam 1] van BMA, heeft het college zich een voldoende duidelijk beeld kunnen vormen van de hulpvraag van eiseres, van de problemen die zij ondervindt bij haar zelfredzaamheid en participatie, van haar ondersteuningsbehoefte en van de eigen mogelijkheden van eiseres.
7.3.
Het geschil tussen partijen ziet verder op de vraag welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres (stap 3). Hoewel de rechtbank wel aanneemt dat eiseres baat heeft bij haar [hond] , betekent dat nog niet dat dit de meest passende oplossing is voor haar beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
7.4.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de het college is om, uitgaande van de vastgestelde problemen in de zelfredzaamheid en participatie en waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, te besluiten op welke wijze wordt voorzien in een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en de participatie in het kader van de Wmo. [4]
7.5.
De motivering in het bestreden besluit dat de gevraagde maatwerkvoorziening moet worden geweigerd omdat een hulphond een therapeutische doel heeft, is naar het oordeel van de rechtbank niet houdbaar. De CRvB heeft in een uitspraak van 23 februari 2023 geoordeeld dat het criterium voor toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo niet is gelegen in het al of niet aanwezig zijn van een therapeutische doelstelling, maar in de mate waarin een voorziening een passende bijdrage vormt aan de zelfredzaamheid en participatie. [5] Dit staat in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo.
7.6.
De motivering van het college dat met de zorg vanuit de Wlz alle noodzakelijke ondersteuning wordt geboden, kan de rechtbank wel volgen. Als er recht op zorg op basis van de Wlz bestaat, is het college niet gehouden maatschappelijke ondersteuning te bieden. Eiseres ontvangt vanuit de Wlz behandeling, huishoudelijke hulp en begeleiding door SDW. De begeleiding is minimaal drie keer per week. Eiseres kan haar begeleiders ook telefonisch bereiken. Eiseres kan bovendien in de nacht een beroep doen op haar begeleiders. De begeleiding ziet ook op activiteiten buitenshuis. Daarnaast gaat eiseres twee keer per week naar een workshop van SDW. Verder heeft eiseres aanvullend een indicatie voor deeltaxivervoer vanuit de Wmo. Hoewel de Wlz andere doelen kent, worden met de begeleiding door SDW ook participatiedoelen gedekt, zoals het doen van boodschappen, meegaan naar instanties, contacten met derden.
7.6.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat de motivering op dit punt in het bestreden besluit wel summier is, waar slechts wordt overwogen dat eiseres begeleiding krijgt bij haar dagelijkse activiteiten vanuit SDW. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college deze motivering nader uitgewerkt. De rechtbank zal om die reden het motiveringsgebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, maar ziet daarin wel aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
7.7.
Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op een tweetal uitspraken van de CRvB ter onderbouwing van haar stelling dat de begeleiding vanuit de Wlz niet de participatiedoelen dekt en dat het college gehouden is daar onderzoek naar te doen. De rechtbank overweegt dat - anders dan in de uitspraak van de CRvB van 19 december 2018 [6] - het college in deze zaak niet de weigeringsgrond van artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. En anders dan in de uitspraak van de CRvB van 15 november 2023 [7] is in deze zaak sprake van een Wlz-indicatie van eiseres zelf (in plaats van een familielid). Bovendien heeft het college in dit geval wel onderzoek gedaan naar de hulpvraag, de beperkingen en de ondersteuningsbehoefte van eiseres en beoordeeld of de zorg vanuit de Wlz een passende bijdrage hierin levert.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval met de begeleiding door SDW vanuit de Wlz wordt voorzien in een passende bijdrage voor de door eiseres ondervonden beperkingen in de participatie en zelfredzaamheid. Daarom heeft het college de door eiseres gevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wmo mogen weigeren.
7.9.
Bovendien heeft de CRvB in een recente uitspraak [8] geoordeeld dat het college niet gehouden is om een maatwerkvoorziening (in dit geval een hulphond) te verstrekken als in een specifieke regeling, zoals de Zorgverzekeringswet, een bewuste keuze is gemaakt om bepaalde kosten niet te vergoeden. In deze uitspraak is geoordeeld dat hiervan onder meer sprake is bij bepaalde type hulphonden. Hieronder valt ook de door eiseres ingezette hulphond. In de door eiseres aangevoerde argumenten ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van deze jurisprudentie van de CRvB. Ook in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de CRvB ging het om vergelijkbare inzet van hulphonden voor niet-lichamelijke problematiek en beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Schadevergoeding
8. Eiseres heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
8.1.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. [9] Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan een andere termijn dan twee jaar geldt. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
8.2.
In dit geval start de termijn op 4 augustus 2021, te weten het moment waarop het college het bezwaarschrift heeft ontvangen. Vanaf dat moment tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure drie jaar en drie maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen duren. De redelijke termijn is overschreden met een jaar en drie maanden (15 maanden). Dit komt neer op een schadevergoeding van € 1.500,- in totaal.
8.3.
Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het college heeft het bestreden besluit op 6 januari 2022 verzonden, en heeft daarmee de besluitvorming op bezwaar binnen de termijn van zes maanden afgerond. De termijnoverschrijding moet in dit geval volledig aan de rechtbank worden toegerekend. De Staat zal worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
9.1.
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskostenvergoeding aan eiseres;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 1.500,- aan schadevergoeding aan eiseres.
Deze uitspraak is op 6 november 2024 gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- maatschappelijke ondersteuning:
1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°.bieden van beschermd wonen en opvang;
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…)
6. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:260).
2.CRvB 16 mei 2028, ECLI:NL:CRVB:2018:1444, r.o. 4.1.
3.CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, r.o. 4.4.2.
4.CRvB 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:221, r.o. 4.4. en CRvB 23 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:349, r.o. 4.4.
5.CRvB 23 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:349, r.o. 4.2.
8.Zie CRvB 22 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:376. En ook de uitspraken van 19 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:1465 en ECLI:NL:CRVB:2024:1467.
9.CRvB van 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:436.