Uitspraak
19 3340 WWB
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
31 december 2005 en de over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 december 2005 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 100.989,60 van appellant teruggevorderd.
11 september 2002 tot en met 31 december 2005 de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand over deze perioden niet kan worden vastgesteld. Ook heeft de Raad geoordeeld dat er niet voldoende grondslag bestaat voor de intrekking en terugvordering over de tussenliggende periode. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het besluit van 22 oktober 2013 vernietigd voor zover het betreft de intrekking over de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 september 2002 en de terugvordering, het besluit van 6 maart 2013 herroepen voor zover het de intrekking over de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 september 2002 betreft, het college opgedragen over de terugvordering een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad, en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
€ 5.000,-. Nu in de rechterlijke fase sprake is geweest van een te lange behandelingsduur van twee jaar en elf maanden, dient hiervan een bedrag van € 3.000,- voor rekening van de Staat te komen en het overige bedrag van € 2.000,- voor rekening van het college.
BESLISSING
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.000,-;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 3.000,-;
- veroordeelt het college in de helft van de proceskosten van appellant tot een bedrag van
- veroordeelt de Staat in de helft van de proceskosten van appellant tot een bedrag van
- bepaalt dat het college aan appellant de helft van het betaalde griffierecht van € 23,50 vergoedt.
- bepaalt dat de Staat aan appellant de helft van het betaalde griffierecht van € 23,50 vergoedt.