ECLI:NL:RBZWB:2024:6324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
BRE 24/6146 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens langdurig verblijf buiten Nederland en de toepassing van zeer dringende redenen

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat haar bijstandsuitkering introk vanwege een te lang verblijf buiten Nederland. Verzoekster, die sinds 28 augustus 2021 een bijstandsuitkering ontving, vertrok op 15 mei 2024 naar Turkije en is sindsdien niet teruggekeerd. Het college stelde dat verzoekster per 13 juni 2024 geen recht meer had op bijstand, omdat zij langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in Turkije met medische problemen kampt en geen inkomen heeft.

Tijdens de zitting op 5 september 2024 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat er zeer dringende redenen zijn om de intrekking van de bijstandsuitkering ongedaan te maken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bewijslast bij het college ligt, maar dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar omstandigheden zo schrijnend zijn dat de intrekking van de bijstandsuitkering onaanvaardbaar zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het besluit van het college in stand blijft. Verzoekster kan altijd een nieuwe aanvraag om bijstand indienen als haar omstandigheden veranderen. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, op 10 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6146 PW VV

uitspraak van 10 september 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] te [plaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(college), verweerder.

Inleiding

1. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 augustus 2024 (bestreden besluit) van het college tot intrekking van haar recht op een bijstandsuitkering vanwege te lang verblijf buiten Nederland. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2024 in Breda. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Hyder.

Overwegingen

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoekster geen recht meer heeft op een bijstandsuitkering per 13 juni 2024, omdat zij langer dan de maximale (vakantie)duur van 28 dagen in één kalenderjaar buiten Nederland verblijft. De voorzieningenrechter zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd.
Feiten waar de voorzieningenrechter van uitgaat
3. Verzoekster ontving sinds 28 augustus 2021 van het college een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm op grond van de Participatiewet. Op 15 mei 2024 is verzoekster naar Turkije vertrokken en zij is tot op heden niet teruggekeerd naar Nederland. Toen het college constateerde dat verzoekster langer dan vier weken in het buitenland verbleef, heeft het college het bestreden besluit genomen. Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij het college en heeft tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft besloten de in de periode van 13 juni tot 1 augustus 2024 aan verzoekster uitgekeerde bijstandsuitkering niet terug te vorderen. Vanaf 1 augustus 2024 ontvangt verzoekster geen bijstand meer.
Gronden van het verzoek
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat er dringende redenen bestaan om de intrekking ongedaan te maken en weer betaalbaar te stellen vanaf 1 augustus 2024. Zij heeft momenteel geen inkomen, kampt met maandelijkse kosten en zit vast in het buitenland. Haar medische problematiek is in onvoldoende mate erkend en wegens verslechtering van haar situatie is zij noodgedwongen naar Turkije afgereisd, nu zij in Nederland uitbehandeld was. In Turkije is de diagnose Paraparese gesteld en zijn er onderzoeken gaande. Zij kan de onderzoeken niet staken en terugkomen naar Nederland. Ook doet verzoekster een beroep op het evenredigheidsbeginsel, onder verwijzing naar een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), gepubliceerd op ECLI:NL:CRVB:2024:726. Zij meent dat een belangenafweging dicteert dat de intrekking ongedaan wordt gemaakt. Daarnaast doet zij een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, stellende dat er sprake is van zeer dringende redenen die nopen tot bijstandsverlening. Het hoger beroep in haar Ziektewet-zaak bij de CRvB is heropend en er is een deskundige (psychiater) benoemd. Als zij een uitkering van het UWV had ontvangen, zou zij deze problematiek met het college niet hebben gehad. Bij toewijzing van het verzoek wenst eiseres een vergoeding proceskosten, griffierecht en een schadevergoeding.
Toetsingskader voorlopige voorziening
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisendheid verzoek om voorlopige voorziening
6. De voorzieningenrechter staat eerst, ambtshalve, stil bij de vraag of en in hoeverre verzoekster spoedeisend belang heeft bij de behandeling van haar verzoek.
Ten aanzien van de spoedeisendheid van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster aangevoerd dat zij geen inkomsten heeft, maar wel kosten en dat zij haar medische onderzoeken in Turkije niet langer kan betalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster hiermee voldoende spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel over haar recht op een bijstandsuitkering.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand van verzoekster diende te worden ingetrokken vanaf 13 juni 2024, omdat zij vanaf toen langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7.2.
Op grond van vaste jurisprudentie ligt bij een belastend besluit, dus ook bij dit intrekkingsbesluit, de bewijslast in beginsel bij het college.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van een bijstandsuitkering op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet. Op grond van deze bepaling heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland
geen recht op bijstand (territorialiteitsbeginsel).
Niet in geschil is dat verzoekster op 15 mei 2024 naar Turkije is vertrokken en zij zich nog steeds in Turkije bevindt. Daarom heeft het college in het bestreden besluit terecht de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder sub e, van de Participatiewet aan verzoekster tegengeworpen.
7.3.
Aan degene die geen recht op bijstand heeft, kan op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet alleen bijstand worden verleend indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is.
Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend, ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dat is vaste rechtspraak. Omdat de toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet een uitzondering op de hoofdregel is, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de uitzondering is voldaan. [1]
7.4.
Voor het toewijzen van het verzoek van verzoekster is dus vereist dat zij aannemelijk maakt dat aan de vereisten van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet is voldaan. Verzoekster heeft in dit kader enkel een summiere – uit het Turks vertaalde – medische verklaring van een specialist van 25 juni 2024 overgelegd waarin staat dat de diagnose Paraparese na trauma is gesteld. Verder stelt verzoekster dat zij in korte tijd meer dan 40 kilogram is afgevallen, wat zij heeft willen onderbouwen met recente foto’s van haar lichaam, waarop is te zien dat zij erg mager is.
7.5
De door verzoekster overgelegde gegevens onderbouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Niet aannemelijk is dat sprake is van een noodsituatie die zo acuut is dat verzoekster niet terug naar Nederland zou kunnen keren voor een medische behandeling en nadere onderzoeken. Ook maken de gegevens niet aannemelijk dat de behoeftige omstandigheden van verzoekster zo prangend zijn dat zij enkel middels bijstandsverlening kunnen worden verholpen. Verzoekster heeft geen financiële informatie verstrekt. Nergens blijkt welke kosten zij maakt in Turkije, en de gemachtigde van verzoekster heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat verzoekster in Turkije waarschijnlijk bij familie verblijft. In Nederland verbleef verzoekster volgens het college in de woning die eigendom is van haar ex-partner, en waar nu haar dochter woont. Van een dreigend verlies van woonruimte in Nederland is dus evenmin gebleken. Het beroep van verzoekster op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet slaagt niet.
7.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat de door gemachtigde van verzoekster aangedragen jurisprudentie ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel ziet op een geheel andere situatie. In deze zaak speelt de toetsing aan de artikelen 13 (territorialiteitsbeginsel) en 16 van de Participatiewet en bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. [2] Voor een (nog) ruimere uitleg van de ‘zeer dringende redenen’ van artikel 16 van de Participatiewet naar analogie van de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 ten aanzien van het begrip ‘dringende redenen’ bij herziening en terugvordering in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
7.7.
Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat het verzoekster altijd vrijstaat om een nieuwe aanvraag om bijstand bij het college te doen, mochten haar omstandigheden wijzigen.
Conclusie en gevolgen
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat het bestreden besluit – in afwachting van de bezwaarprocedure – in stand zal blijven. Voor een vergoeding van proceskosten, griffierecht of een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder sub e:
Geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Artikel 16, eerste lid:
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985. Zie ook de uitspraken van de CRvB van 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1043, van 9 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:694, van 5 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:461, en van 21 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1607.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2023, ECL:NL:CRVB:2023:1192 en van de rechtbank Limburg van 15 mei 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2420.