In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat haar bijstandsuitkering introk vanwege een te lang verblijf buiten Nederland. Verzoekster, die sinds 28 augustus 2021 een bijstandsuitkering ontving, vertrok op 15 mei 2024 naar Turkije en is sindsdien niet teruggekeerd. Het college stelde dat verzoekster per 13 juni 2024 geen recht meer had op bijstand, omdat zij langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij in Turkije met medische problemen kampt en geen inkomen heeft.
Tijdens de zitting op 5 september 2024 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat er zeer dringende redenen zijn om de intrekking van de bijstandsuitkering ongedaan te maken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie die bijstandsverlening noodzakelijk maakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bewijslast bij het college ligt, maar dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar omstandigheden zo schrijnend zijn dat de intrekking van de bijstandsuitkering onaanvaardbaar zou zijn.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het besluit van het college in stand blijft. Verzoekster kan altijd een nieuwe aanvraag om bijstand indienen als haar omstandigheden veranderen. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, op 10 september 2024.