Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het recht op bijstandsuitkering over de periode van 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. De Participatiewet fungeert als sluitstuk van de sociale zekerheid. Pas als er geen andere voorzieningen aan te spreken zijn, kan bijstand worden verleend.
5. Daarom staat in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende passend en toereikend te zijn.
6. Studiefinanciering is op grond van de Wet studiefinanciering 2000 aan te merken als een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de betrokkene passend en toereikend te zijn. Ook als achteraf blijkt dat iemand de studiefinanciering moet terugbetalen. Dit is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad).De reden is dat diegene de studiefinanciering destijds wel heeft ontvangen en daardoor feitelijk over middelen beschikte om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien.
7. Dat geldt ook voor eiseres. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat deze vaste jurisprudentie in het geval van eiseres niet van toepassing zou zijn, omdat de bijstand van eiseres per 1 september 2022 was opgeschort en er geen sprake is van een situatie waarin achteraf bijstand wordt aangevraagd over een periode waarin studiefinanciering is ontvangen. Doorslaggevend is namelijk dat eiseres in september en oktober feitelijk over middelen beschikte om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. De beroepsgrond van eiseres dat aan haar over de periode van 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 bijstand moet worden toegekend, omdat achteraf gebleken is dat ze de over die periode ontvangen studiefinanciering ten onrechte heeft ontvangen en moet terugbetalen, slaagt dus niet. Eiseres had geen recht op bijstand in september en oktober 2022.
8. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en zeer dringende redenen om toch bijstand te krijgen over september en oktober 2022. Dit omdat anders achteraf moet worden vastgesteld dat eiseres in die maanden geen recht had op studiefinanciering en evenmin op een bijstandsuitkering. Dat ervaart zij als oneerlijk. De rechtbank beoordeelt die beroepsgronden hierna.
9. Artikel 15 PW is een dwingende bepaling in een wet in formele zin. Als er een voorliggende voorziening is, dan moet het college de aangevraagde bijstand afwijzen. Voor een belangenafweging is geen ruimte. Artikel 15 PW kan niet worden getoetst aan artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) (evenredigheidsbeginsel) en ook niet aan algemene rechtsbeginselen (waaronder het evenredigheidsbeginsel). Dat heeft de hoogste bestuursrechter vorig jaar nog bevestigd.Bij zeer hoge uitzondering zou artikel 15 PW buiten toepassing kunnen worden gelaten (contra-legemtoepassing van het evenredigheids-beginsel). Maar dat kan alleen als er sprake is van zogenoemde “niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden” die de weigering van de bijstand zo zeer in strijd doen zijn met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing van artikel 15 PW achterwege moet worden gelaten. Daarvan is in het geval van eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De gevolgen voor eiseres – dat ze geen bijstand krijgt én de studiefinanciering achteraf bezien moet terugbetalen – zijn door de wetgever bedoeld en voorzien. Het gaat erom dat de studiefinanciering destijds is ontvangen en dat eiseres daarmee in de noodzakelijke bestaanskosten heeft kunnen voorzien. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de wetgever heeft beoogd dat zelfs als de voorliggende voorziening in de vorm van een lening zou zijn verstrekt, er sprake kan zijn van een toereikende en passende voorliggende voorziening. Voor een belangenafweging, waarin bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met het feit dat het buiten de schuld van eiseres lag dat zij de studiefinanciering moet terugbetalen, is daarom geen ruimte.
10. In bijzondere gevallen, wanneer zich zeer dringende reden voordoen, kan iemand die eigenlijk geen recht op bijstand heeft, toch een bijstandsuitkering krijgen. Dat staat in artikel 16, eerste lid, van de PW.
11. Het moet dan gaan om een acute noodsituatie. Hiervan is in ieder geval sprake als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. De Raad leidt inmiddels echter uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak af dat de acute noodsituatie niet tot die situaties beperkt is.Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet moet volgens de Raad worden meegewogen of het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden, zoals de Raad eerder in een andere uitspraak heeft overwogen.Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.
12. Hoewel het bestreden besluit nog niet gemotiveerd is met inachtneming van deze nieuwe rechtspraak, is de rechtbank van oordeel dat het college ter zitting terecht het standpunt heeft ingenomen dat er in het geval van eiseres geen sprake is van zeer dringende redenen. De rechtbank wil aannemen dat eiseres gezondheidsklachten heeft (genoemde psychische klachten en tand- en oogklachten), maar uit de gedingstukken en de gegeven toelichting ter zitting blijkt niet dat die het gevolg zijn van het uitsluiten van eiseres van het recht op bijstand over de maanden september en oktober 2022. Ook daarbij speelt een rol dat, zoals het college ter zitting heeft aangevoerd, eiseres over de betreffende maanden beschikte over studiefinanciering, die hoger was dan de bijstandsuitkering die eiseres daarvoor ontving, zodat niet te begrijpen is waarom eiseres de premie voor haar zorgverzekering over de betreffende maanden niet kon betalen. Eiseres heeft aangevoerd dat ze niet de nodige medische zorg voor haar gezondheidsklachten kon krijgen, omdat ze haar zorgpremie niet had betaald. Uit de gedingstukken en de gegeven toelichting ter zitting blijkt ook niet dat de gezondheidsklachten van eiseres zo ernstig waren dat sprake was van een schrijnende situatie waarvan evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Het college heeft ter zitting terecht gesteld dat eiseres haar medische klachten ook niet heeft onderbouwd.
12. Voor een (nog) ruimere uitleg van de zeer dringende redenen van artikel 16 PW, zoals de Raad in zijn uitspraak van 18 april 2024 deed bij de dringende redenen in de Wet jonggehandicaptenziet de rechtbank geen aanleiding. De Raad heeft daarbij namelijk niet geoordeeld over de
zeerdringende redenen van artikel 16 PW.
14. Het beroep is ongegrond.
15. De rechtbank is echter van oordeel dat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende onderbouwing ten aanzien van de zeer dringende redenen, zoals volgt uit overweging 12 van deze uitspraak. In zoverre was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Dit besluit is in zoverre dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, zodat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
16. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Voor het bijwonen van de zitting komen de reiskosten van eiseres voor vergoeding in aanmerking, op basis van de kosten openbaar vervoer tweede klas, zijnde in totaal € 11,40 (€ 5,70 enkele reis). Van andere kosten die mogelijk voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.
17. Om dezelfde reden zal de rechtbank bepalen dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.