ECLI:NL:CRVB:2023:1607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
22/1942 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante, die langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had het college op de hoogte gesteld van haar geplande verblijf in het buitenland. Echter, door een annulering van haar vlucht kon zij niet op tijd terugkeren naar Nederland. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellante niet kon aantonen dat er zeer dringende redenen waren om de bijstand voort te zetten. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde die alleen met bijstand konden worden opgelost. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, omdat appellante in staat was om met hulp van haar familie de kosten van haar verblijf en haar vaste lasten in Nederland te dekken. De Raad oordeelt dat er geen sprake was van een acute noodsituatie en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

22/1942 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2022, 21/6055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 21 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 augustus 2021 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 22 april 2021. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 11 november 2021 (bestreden besluit) bij de intrekking gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 juli 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om intrekking van de bijstand, omdat appellante langer dan de toegestane duur van vier weken in het buitenland heeft verbleven. Appellante betwist niet dat zij te lang in het buitenland is geweest en dat zij daarom vanaf 22 april 2021 op grond van wat is bepaald in artikel 13, eerste lid, onder e, van de PW geen recht had op bijstand. Zij stelt dat sprake is van zeer dringende redenen op grond waarvan toch bijstand aan haar had moeten worden verleend. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat zij als gevolg van overmacht niet op tijd terug kon keren naar Nederland en dat zij ook tijdens haar verblijf in het buitenland afhankelijk was van de bijstand. De Raad oordeelt dat geen sprake is van zeer dringende redenen en de bijstand dus terecht is ingetrokken.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving met ingang van 25 mei 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellante heeft op 12 februari 2021 aan het college doorgegeven dat zij op 5 maart 2021 naar het buitenland zou gaan en op 2 april 2021 terug zou komen. Met een brief van 15 februari 2021 heeft het college aan appellante laten weten dat zij tijdens deze periode bijstand zou blijven ontvangen. Op 4 maart 2021 heeft appellante telefonisch aan het college doorgegeven dat haar vlucht op 5 maart 2021 was geannuleerd en zij in plaats daarvan op 25 maart 2021 zou vertrekken.
1.3.
Met een brief van 10 augustus 2021 heeft het college appellante opgeroepen voor een telefonische afspraak op 17 augustus 2021. Appellante dacht dat zij fysiek op deze afspraak moest verschijnen en heeft op 16 augustus 2021 telefonisch contact opgenomen met het college om door te geven dat zij niet kon komen omdat zij nog in het buitenland was.
1.4.
Met het besluit van 26 augustus 2021 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 22 april 2021 ingetrokken, omdat zij langer in het buitenland heeft verbleven dan de toegestane duur van vier weken. Met het bestreden besluit is het college bij de intrekking gebleven. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat bij een verblijf in het buitenland langer dan vier werken geen recht op bijstand bestaat, tenzij sprake is van zeer dringende redenen. Volgens het college is dat in het geval van appellante niet aan de orde.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven en dat zij daarom op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Participatiewet (PW) geen recht heeft op bijstand met ingang van 22 april 2021. De vraag is of appellante aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, op grond waarvan toch bijstand aan haar had moeten worden verleend. Dit is het geval als sprake is van een acute noodsituatie én de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. [1] Appellante heeft verklaard dat zij geld heeft kunnen lenen van haar kinderen om de vaste lasten in Nederland op te vangen. Over de kosten van het verblijf in het ziekenhuis in Guinee heeft appellante verklaard dat deze werden betaald door haar familieleden die in Guinee wonen. Gelet hierop heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens haar verblijf in Guinee verkeerde in behoeftige omstandigheden die alleen met het verlenen van bijstand konden worden opgelost. Daarmee is in elk geval aan één van de twee voorwaarden om te kunnen spreken van zeer dringende redenen niet voldaan. De vraag of is voldaan aan de andere voorwaarde, namelijk of sprake was van een acute noodsituatie, hoeft daarom niet meer beantwoord te worden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij noodgedwongen langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven. Zij was opgenomen in het ziekenhuis in Guinee en kon daarom niet tijdig terug reizen naar Nederland. Dat appellante geld heeft kunnen lenen van familieleden om de vaste lasten in Nederland en de ziekenhuisopname in Guinee te betalen, betekent volgens haar niet dat zij niet was aangewezen op de bijstand. Als haar familie haar niet had geholpen, had appellante geen medische zorg in Guinee kunnen krijgen, wat een levensbedreigende situatie zou opleveren, en zou zij ook haar woning in Nederland verliezen. Zij had dus geen andere keuze dan zich te wenden tot haar familie voor financiële hulp. Gelet hierop is volgens appellante wel degelijk sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan toch bijstand aan haar had moeten worden verleend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de bijstand in te trekken in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De tekst van de wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Wat appellante aanvoert is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daar nog het volgende aan toe.
4.3.
De stelling van appellante dat zij tijdens haar verblijf in Guinee nog steeds afhankelijk was van de bijstand, gaat niet op. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is voor het aannemen van zeer dringende redenen niet voldoende dat de betrokkene in behoeftige omstandigheden verkeert – dat geldt immers voor iedereen die aanspraak maakt op bijstand – maar moet het ook zo zijn dat deze omstandigheden op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn en daarom het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Uit wat appellante heeft verklaard, blijkt dat zij met hulp van haar familie de kosten van haar verblijf in Guinee en de vaste lasten in Nederland heeft kunnen betalen. Er is daarom geen sprake van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden alleen met het verlenen van bijstand konden worden verholpen. Alleen al om die reden is niet voldaan aan de voorwaarden om te kunnen spreken van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW. De rechtbank heeft daarom ook terecht overwogen dat de vraag of sprake was van een acute noodsituatie niet meer beantwoord hoeft te worden.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand vanaf 22 april 2021 in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13, eerste lid, van de PW:
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
[…]
e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
[…]
Artikel 16, eerste lid, van de PW:
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Raad van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3937.