Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Beslissing
- wijst de verzoeken met nummers 1 en 4 af;
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de overige verzoeken.
Ontstaan en loop van het geding
Verzoeken
- te bepalen dat verzoeker in 2009 geen stakingswinst heeft genoten (verzoek 1);
- te oordelen dat de ontvanger een bedrag van € 46.363, met rente, aan verzoeker moet terugbetalen (verzoek 2);
- te oordelen dat de Staatssecretaris van Financiën een dwangsom is verschuldigd ter zake van het niet (tijdig) beslissen op verzoekers verzoek om toepassing van de hardheidsclausule (verzoek 3);
- te bepalen dat alsnog een hoorzitting moet plaatsvinden en dat verzoeker alsnog gebruik mag maken van zijn recht op inzage in de stukken, betreffende de voor het jaar 2017 aan verzoeker opgelegde aanslag IB/PVV (verzoek 4);
- te bepalen dat de zitting van de rechtbank in de zaak met zaaknummer 23/2288, van 13 maart 2024 te Breda, wordt uitgesteld en op een later datum zal plaatsvinden te Middelburg (verzoek 5).
Karakter voorlopige voorziening
Beoordeling
Edelachtbaar college, evt. trek ik alle lopende zaken in, als ik uiterlijk 29-2-2024 voor schikking 100.000 euro ontvang”. De voorzieningenrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat rechtsmiddelen worden aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij bestaan en zal eventuele komende verzoeken van gelijke strekking om een voorlopige voorziening verkort behandelen. Voorts wijst de voorzieningenrechter verzoeker erop dat hij weldegelijk veroordeeld kan worden in de kosten van de wederpartij wanneer sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [8]