ECLI:NL:RBZWB:2023:2547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
C/02/407975/HA RK 23/55
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Hertsig
  • Leppens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond in belastingzaak

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. drs. [voorletters] van Schaik, die als belastingrechter optreedt in verschillende hoofdzaken. De verzoeker had gronden uiteengezet in een bericht van 27 maart 2023, maar de rechter berustte niet in het verzoek tot wraking. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter eerder als voorzieningenrechter had geoordeeld over verzoeken van de verzoeker, maar dit alleen op basis van het ontbreken van spoedeisend belang. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd als evident misbruik van recht beschouwd, omdat het enkel was ingediend om een verplaatsing van de zitting af te dwingen. De rechtbank heeft besloten dat de behandeling van de hoofdzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/407975/HA RK 23/55
beslissing van 13 april 2023 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoeker], verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de hoofdzaken met zaaknummers BRE 22/1084, BRE 22/1085, BRE 22/1086 en BRE 22/1094,
 het bericht van verzoeker van 27 maart 2023 met daarin de wrakingsgronden,
 het bericht van de gewraakte rechter van 29 maart 2023 waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berust en niet op een zitting van de wrakingskamer zal verschijnen,
 het bericht van verzoeker van 5 april 2023 met daarin een voorwaardelijk wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. drs. [voorletters] van Schaik (hierna: de rechter), optredend als belastingrechter in de bovengenoemde hoofdzaken. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoeker uiteen zijn gezet in zijn bericht van 27 maart 2023.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

De feiten in de hoofdzaken
3.1
Bij uitspraak van 10 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1737, heeft het Gerechtshof Den Haag een compromis tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam gevolgd. Dit compromis heeft betrekking op de aan verzoeker opgelegde navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2008 en 2009, de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2009 en de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2010.
3.2
Bij uitspraak van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3208, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de door verzoeker ingediende beroepen ongegrond verklaard die zagen op de ongegrondverklaring van zijn bezwaren tegen het niet ambtshalve verminderen van de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015, tegen de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 en tegen het niet betalen van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Deze uitspraak is onherroepelijk. In deze zaak heeft verzoeker het standpunt ingenomen dat de uitspraak van het gerechtshof van 10 juni 2016 nietig is.
3.3
Hangende deze beroepen heeft verzoeker voorlopige voorzieningen gevraagd, inhoudende dat voor recht wordt verklaard dat de inspecteur van de Belastingdienst geen rechten kan ontlenen aan de uitspraak van het gerechtshof van 10 juni 2016, dat er sprake is geweest van knevelarij vanwege onrechtmatige executie van die uitspraak en dat de inspecteur van de Belastingdienst wordt veroordeeld tot betaling van alle voortvloeiende bedragen en rente binnen zeven dagen. Bij uitspraak van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3312, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant deze verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.
3.4
Bij uitspraak van 16 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2670, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2021 als kennelijk ongegrond afgewezen.
3.5
De thans aan de orde zijnde hoofdzaken gaan over het door verzoeker gedane verzet tegen de uitspraak van 16 mei 2022.
De feiten in de wrakingszaak
3.6
Naar aanleiding van de desgevraagd van verzoeker ontvangen verhinderdata heeft de wrakingskamer een zitting bepaald op dinsdag 11 april 2023 om 10:30 uur in Breda. Daarbij is het verzoek van verzoeker om de zitting te laten plaatsvinden in Middelburg niet gehonoreerd. In de uitnodiging voor deze zitting is toegelicht dat daar waar de hoofdzaak op zitting wordt behandeld (in dit geval: Breda) ook de wrakingszaak wordt behandeld.
3.7
Op 5 april 2023 heeft verzoeker het wrakingsverzoek voorwaardelijk uitgebreid en tevens gericht tegen de leden van de wrakingskamer, voor zover de wrakingszitting niet naar Middelburg wordt verplaatst. Op 6 april 2023 heeft de wrakingskamer meegedeeld dat de wrakingszitting niet wordt verplaatst.
3.8
Er is niemand verschenen op de zitting van de wrakingskamer van 11 april 2023.

4.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer

4.1
Aangezien de wrakingskamer de wrakingszitting niet heeft verplaatst naar Middelburg, vat de wrakingskamer het bericht van verzoeker van 5 april 2023 op als een (definitief) wrakingsverzoek jegens de leden van de wrakingskamer.
4.2
Op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder h, en derde lid, van het Wrakingsprotocol rechtbank Zeeland-West-Brabant per 1 april 2021 kan de wrakingskamer een tegen haar gericht verzoek tot wraking buiten behandeling laten als sprake is van evident misbruik van recht.
4.3
Deze situatie doet zich hier voor. Uit het bericht van verzoeker van 5 april 2023 blijkt namelijk duidelijk dat het wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer alleen is gedaan om een verplaatsing van de wrakingszitting naar Middelburg af te dwingen. Het verzoek ziet daarmee niet op de onpartijdigheid van de wrakingsrechters en is aldus ingezet voor een doel waarvoor het middel van wraking evident niet is bedoeld.
4.4
Dit brengt met zich dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling wordt gelaten en dat de wrakingskamer thans overgaat tot beoordeling van het wrakingsverzoek jegens de rechter.

5.Het standpunt van verzoeker

5.1
Volgens verzoeker heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt omdat zij eerder op zijn verzoeken om een voorlopige voorziening heeft beslist, omdat zij een zitting heeft bepaald op de locatie Breda en omdat voor die zitting de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam is uitgenodigd, in plaats van kantoor Middelburg.

6.Het standpunt van de rechter

6.1
De rechter heeft geen gebruik gemaakt van de door de wrakingskamer geboden gelegenheid om schriftelijk op het wrakingsverzoek te reageren.

7.De beoordeling

Beoordelingskader
7.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2
Voorop moet worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit is slechts anders als zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
7.3
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter eerder als voorzieningenrechter de voornoemde uitspraak van 29 juni 2021 op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker heeft gedaan. In die uitspraak wordt echter geen (voorlopig) inhoudelijk oordeel gegeven, maar wordt enkel vastgesteld dat geen sprake was van het vereiste spoedeisende belang. De omstandigheid dat de rechter deze uitspraak heeft gedaan, kan daarom niet gelden als aanwijzing dat zij in de hoofdzaken jegens verzoeker vooringenomen is, althans dat de vrees daartoe gerechtvaardigd is.
7.4
Ook de omstandigheid dat de rechter heeft bepaald dat de zitting in de hoofdzaak in Breda plaatsvindt levert niet een dergelijke aanwijzing op. Dit zou slechts anders zijn in het geval van bijkomende omstandigheden waaruit blijkt dat met een dergelijk handelen een schijn van vooringenomenheid wordt gewekt, maar van dergelijke omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken.
7.5
Ten slotte kan uit de omstandigheid dat de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, en niet kantoor Middelburg, voor deze zitting is uitgenodigd evenmin een aanwijzing voor vooringenomenheid worden afgeleid. Daarbij komt dat het aan de inspecteur van de Belastingdienst is om te bepalen welke medewerker verantwoordelijk is voor welke zaak.
7.6
Dit leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken met zaaknummers BRE 22/1084, BRE 22/1085, BRE 22/1086 en BRE 22/1094 zullen worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is genomen op 13 april 2023 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. Hertsig en mr. Leppens, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.