In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Luxemburg en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de inspecteur van 20 oktober 2023, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018 en 2019 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij de rechtbank zich baseerde op het Unierecht en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, die zich beroept op een vergelijkbaarheid met fiscale beleggingsinstellingen, niet in aanmerking komt voor teruggaaf van dividendbelasting, omdat buitenlandse beleggingsinstellingen niet inhoudingsplichtig zijn voor deze belasting in Nederland. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn en dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van rente over de ingehouden belasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.