In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2024, met zaaknummers 23/10660, 23/12122 en 23/12123, is de belanghebbende, een buitenlandse beleggingsinstelling uit Duitsland, in beroep gegaan tegen de afwijzing van de inspecteur van de belastingdienst om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij de rechtbank ingaat op de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder de uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de afdrachtvermindering niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank wijst erop dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank oordeelt dat de uitvoering van rechtspraak niet kan worden aangemerkt als staatssteun en dat de afwijzing van de teruggaaf van dividendbelasting geen selectieve maatregel is. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.