ECLI:NL:RBZWB:2024:1212
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van dividendbelasting en de toepassing van het Unierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Luxemburg, had een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 2 januari 2023 het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het jaar 2015 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, omdat zowel de belanghebbende als de inspecteur hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de inspecteur terecht geen teruggaaf van dividendbelasting heeft verleend. De belanghebbende beriep zich op het Unierecht en stelde dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi), wat haar recht op teruggaaf zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, gezien het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, het regime van de afdrachtvermindering van belang is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008.
De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen, en heeft geconcludeerd dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.