ECLI:NL:RBZWB:2023:9225

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4445
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit toekenning bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 11 augustus 2022 is genomen. Dit besluit betreft de toekenning van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, met ingang van 22 maart 2022. Eiser had op 22 maart 2022 een aanvraag ingediend voor bijstand, maar het college heeft bepaald dat hij geen recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht naar 18 februari 2022, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank heeft op 5 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht, omdat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had besloten dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsuitkering rechtvaardigden. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in staat was om zich eerder te melden voor bijstand. Bovendien was het aan eiser om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die afstemming van de bijstand rechtvaardigden, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4445 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 augustus 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en namens het college mr. A.D.M. Rombouts.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college
tot toekenning van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 22 maart 2022. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser heeft zich op 22 maart 2022 bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering en heeft op die datum een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering met als gewenste ingangsdatum 18 februari 2022.
2.2.
Met het besluit van 11 mei 2022 (primair besluit) heeft het college aan eiser een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 22 maart 2022 naar de norm voor een alleenstaande. Daarbij is ook besloten dat eiser in de periode van 18 februari 2022 tot en met 21 maart 2022 geen recht heeft op een bijstandsuitkering, omdat geen bijzondere omstandigheden zich voordoen die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3.
Met het bestreden besluit van 11 augustus 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering terecht met ingang van de meldingsdatum
is toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Het college stelt dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een eerdere ingangsdatum dan de meldingsdatum rechtvaardigen. Dat eiser sinds 18 februari 2022 in bijstandbehoevende omstandigheden zou verkeren, is geen reden om met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat de woonkosten van eiser niet maken dat sprake is van een bijzondere situatie waarvoor afstemming in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet plaats moet vinden. Ook volgt het college niet de parallel die eiser trekt tussen zijn situatie en die van ouders die geen recht hebben op de ALO-kop.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum dan 22 maart 2022 rechtvaardigen. De lat wordt in dit geval door het college te hoog gelegd door te overwegen dat eiser niet naar voren heeft gebracht dat hij in februari zeker was van een passende baan en dat het voor zijn rekening en risico komt dat hij in die veronderstelling verkeerde. Daarnaast is eiser van mening dat afstemming plaats moet vinden op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet, omdat de betaalde huur dusdanig afwijkend is van de basishuur. Hierbij merkt eiser op dat afstemming van de algemene bijstand meer voor de hand liggend is dan verstrekking van bijzondere bijstand.
Terugwerkende kracht
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 44 van de Participatiewet volgt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] kan van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen wanneer het eiser niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag heeft ingediend. Dit kan het geval zijn wanneer hij daartoe niet in staat is gebleken. [2] Nu het gaat om een uitzondering op de wettelijke hoofdregel, ligt het op eisers weg om aannemelijk te maken dat de daartoe vereiste bijzondere omstandigheden zich voordoen. [3]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die er toe moeten leiden dat eiser met terugwerkende kracht vanaf 18 februari 2022 recht op bijstand heeft. Het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden is op zichzelf niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. [4] Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om zich (tijdig) te melden voor bijstand. Eiser is niet spoedig na de laatste uitbetaling van zijn salaris en Ziektewetuitkering in actie gekomen om bijstand aan te vragen. Ook heeft eiser pas op
22 maart 2022 een aanvraag gedaan voor een WW-uitkering. Verder stelt eiser dat hij in de veronderstelling was dat hij inkomsten uit werk zou hebben, maar eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij werkzaamheden en inkomsten is overeengekomen op basis waarvan hij mocht veronderstellen dat hij inkomen zou hebben vanaf 18 februari 2022.
5.2.
Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat eiser niet in staat was om zich eerder dan op 22 maart 2022 te melden voor een bijstandsuitkering. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting gewezen op het doenvermogen van de burger en in dat kader verwezen naar de conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven. [5] Allereerst merkt de rechtbank op dat deze conclusie ziet op termijnoverschrijding bij het instellen van een rechtsmiddel en niet op een aanvraagsituatie zoals hier aan de orde. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat het doenvermogen om zich tijdig te melden voor bijstand in zijn geval (tijdelijk) ontbrak.
Afstemming
6. Het college is op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [6] is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Uit deze rechtspraak volgt dat in het voorliggende geval eiser aannemelijk dient te maken dat een onhoudbare financiële situatie is ontstaan of dreigt te ontstaan. [7]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiser niet in aanmerking komt voor huurtoeslag, omdat hij in een onzelfstandige woning woont, op zichzelf niet een omstandigheid is die afstemming van de verleende bijstand in de vorm van een verhoging rechtvaardigt. De rechtbank merkt op dat eiser ook geen volledig inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie middels objectieve en verifieerbare bewijsstukken. De theoretische berekening die eiser heeft gemaakt van zijn financiële situatie, zonder volledig inzicht te geven in de inkomsten en uitgaven van zijn specifieke geval, kan geen aanleiding geven tot afstemming. Bij de individuele afstemming met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet gaat het immers om de feitelijke mogelijkheden en middelen van de betrokkene.
7.2.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van eiser niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 28 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 18, eerste lid
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 43, eerste lid
Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1874.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2179.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1366.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:457.
5.Vindplaats van de conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven van 7 september 2023 is ECLI:NL:CBB:2023:476.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3891.