ECLI:NL:CRVB:2023:1366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
21 / 3906 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum volgens de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, die door het college was vastgesteld op 14 januari 2020. Zij stelden dat de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 7 november 2019 had moeten ingaan, omdat zij zich op die datum tot een WIJ-team hadden gewend voor hulp bij het aanvragen van bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het WIJ-team niet gelijk kan worden gesteld aan het college of het UWV, en dat appellanten zich op 7 november 2019 niet voor bijstand hebben gemeld in de zin van de Participatiewet (PW). De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellanten ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad benadrukt dat het aan appellanten is om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden zijn, wat in dit geval niet is gebeurd.

Uitspraak

21/3906 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2021, 20/2269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam 1] en [naam 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 19 februari 2020 heeft het college met ingang van 14 januari 2020 op grond van de Participatiewet (PW) bijstand aan appellanten toegekend naar de norm voor gehuwden. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, maar het college is met een besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit) bij die ingangsdatum gebleven.
Appellanten hebben tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. E. van Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het college heeft aan appellanten met ingang van 14 januari 2020 bijstand verstrekt. Appellanten willen een eerdere ingangsdatum op 7 november 2019. Toen hebben zij zich immers tot een WIJ-team van de stichting WIJ Groningen gewend voor bijstand. Appellanten krijgen in hoger beroep geen gelijk. Het WIJ-team kan niet gelijk worden gesteld met het college, zodat appellanten zich niet op 7 november 2019 hebben gemeld voor het aanvragen van bijstand. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten zijn in oktober 2019 met hun twee minderjarige kinderen vanuit Curaçao naar Nederland gekomen.
1.2.
Op 7 november 2019 is namens appellanten een aanvraag voor een briefadres ingediend met het verzoek om hen in de Basisregistratie Persoonsgegevens (Brp) in te schrijven op het adres X te Groningen.
1.3.
Bij brief van 14 november 2019 heeft de afdeling Dienstverlening II van de gemeente Groningen appellanten verzocht om vóór 21 november 2019 door te geven waar zij de komende zes maanden naar verwachting zullen verblijven. Appellanten hebben hierop bij (ongedateerde) brief adressen doorgegeven en toegelicht waarom zij een briefadres verzoeken.
1.4.
Appellanten hebben op 3 januari 2020 een burgerservicenummer (BSN) ontvangen en op 7 januari 2020 een DigiD aangevraagd. Op 24 januari 2020 hebben appellanten een bankrekening geopend.
1.5.
Vanaf 14 januari 2020 staan appellanten in de Brp ingeschreven op het woonadres Y te Groningen.
1.6.
Op 28 januari 2020 hebben appellanten een (digitale) aanvraag om bijstand ingediend. Als gewenste ingangsdatum van de bijstand hebben zij de datum ingevuld waarop zij het onder 1.2 genoemde briefadres hebben aangevraagd, te weten 7 november 2019.
1.7.
Bij besluit van 19 februari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2020, heeft het college met ingang van 14 januari 2020 bijstand aan appellanten toegekend naar de norm voor gehuwden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellanten met ingang van
14 januari 2020 bijstand toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hebben appellanten zich op 7 november 2019 voor het aanvragen van bijstand gemeld?4.1. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de PW wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Op grond van artikel 44, tweede lid, van de PW kan worden gesproken van een melding bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) of bij het college indien de naam, het adres, en de woonplaats van de betrokkene zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld een aanvraag in te dienen.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college de bijstand met ingang van 7 november 2019 had moeten toekennen, omdat zij zich toen tot een WIJ-team hebben gewend voor het aanvragen van bijstand. Volgens appellanten voeren WIJ-teams in de praktijk taken uit die tot de gemeente Groningen behoren, waaronder het verlenen van hulp bij het indienen van een aanvraag om bijstand. Hieruit volgt volgens appellanten dat zij zich op 7 november 2019 voor bijstand hebben gemeld in de zin van artikel 44, tweede lid, van de PW. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen appellanten naar de website van WIJ-Groningen en de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 september 2019. [1]
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De website van WIJ-Groningen vermeldt weliswaar dat zij zich richten op mensen met een probleem of uitdaging rondom werken of een baan, of die voor zichzelf willen starten of vrijwilligerswerk willen gaan doen. Dat betekent echter niet dat WIJ-Groningen ook is belast met het uitvoeren van taken op grond van de PW. Op de website staat slechts dat WIJ-teams hulp bieden aan personen die een bijstandsaanvraag met een computer moeten doen, maar dat moeilijk vinden. Bovendien verwijst WIJ-Groningen op haar website juist naar de gemeente Groningen voor het aanvragen van bijstand en naar de website van de gemeente voor uitleg over hoe een bijstandsaanvraag moet worden ingediend, wat daarvoor nodig is en welke voorwaarden gelden. Anders dan appellanten hebben aangevoerd, is uit de informatie op de website van WIJ-Groningen voldoende kenbaar dat zij niet gelijk te stellen zijn aan het college of het Uwv, die wèl met de uitvoering van de PW zijn belast. Tussen partijen is niet in geschil dat het college op 7 november 2019 geen (digitale) melding of aanvraag om bijstand van appellanten via het WIJ-team heeft ontvangen. Daarom hebben appellanten zich op 7 november 2019 niet voor bijstand gemeld in de zin van artikel 44, tweede lid, van de PW.
4.5.
De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 september 2019 kan appellanten niet baten. In die zaak had de gemeente Enschede het recht op bijstand ingetrokken en daaraan ten grondslag gelegd dat de betrokkene niet had gemeld dat zijn woonsituatie was gewijzigd. De te beantwoorden vraag was toen of de gemeente Enschede de betrokkene terecht had verweten dat hij zijn kostgangersovereenkomst in eerste instantie alleen aan het wijkteam en niet ook aan de gemeente Enschede had verstrekt. Volgens de rechtbank had het college de informatie die betrokkene zonder terughoudendheid aan een andere afdeling van de gemeente heeft verstrekt niet mogen negeren. Die situatie doet zich hier niet voor. Appellanten hebben zich immers in eerste instantie gewend tot het WIJ-team, dat enkel computerhulp biedt bij het aanvragen van bijstand, terwijl zij zich voor het daadwerkelijk aanvragen van bijstand bij de gemeente hadden moeten melden.
Zijn er bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen?
4.6.
Volgens vaste rechtspraak wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Het is aan betrokkene om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. [2]
4.7.
Appellanten hebben aangevoerd dat bijzondere omstandigheden maken dat aan hen met terugwerkende kracht vanaf 7 november 2019 bijstand had moeten worden toegekend. Zij hebben het volgende naar voren gebracht.
4.7.1.
Het WIJ-team heeft hen op 7 november 2019 onjuist geïnformeerd en meegedeeld dat zij zonder een BSN, DigiD en bankrekening geen aanvraag om bijstand konden doen. Op advies van het WIJ-team hebben zij daarom eerst de benodigde formaliteiten verricht en pas op 28 januari 2020 een aanvraag om bijstand ingediend.
4.7.2.
Ook had hun schriftelijke reactie op de brief van de afdeling Dienstverlening II van de gemeente Groningen van 14 november 2019 tot het innemen van een bijstandsaanvraag moeten leiden. Appellanten hebben daarbij een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van 26 juni 2018. [3]
4.8.
Wat appellanten in 4.7.1 en 4.7.2 hebben aangevoerd, slaagt niet om de volgende redenen.
4.8.1.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij op 7 november 2019 onjuist zijn geïnformeerd. Over de mededeling die het WIJ-team zou hebben gedaan zijn immers geen controleerbare gegevens voorhanden. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van appellanten om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen dan wel zich tot het college te wenden om nadere informatie. [4] Ook onbekendheid met wet- en regelgeving vormt geen bijzondere omstandigheid die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigt. [5] Voor zover appellanten betogen dat het WIJ-team hen onvoldoende heeft voorgelicht en/of hun belangen niet goed heeft behartigd, slaagt dat betoog evenmin. Uit 4.4 volgt immers dat het WIJ-team niet gelijk is aan het college. Ten slotte volgt uit vaste rechtspraak dat het handelen of nalaten van een belangenbehartiger, voor zover daarvan hier al sprake is, in beginsel wordt toegerekend aan degene die zijn zaken door die belangenbehartiger laat waarnemen. [6] Geen aanleiding bestaat om daar in dit geval anders over te oordelen.
4.8.2.
In de ongedateerde brief van appellanten is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“In uw brief van 14 november 2019 geeft u aan dat wij moeten doorgeven op welke adressen wij de komende zes maanden gaan verblijven/overnachten met onze kinderen.
(…)
Alleen stichting Limor heeft ons op hun wachtlijst geplaatst en we moeten dan elke week bellen om te kijken of er plek is. In de tussentijd zijn wij via via in contact gekomen met een mevrouw die ons een huis wil huren in de gemeente Lutten. Maar de financiën is een probleem. Wij zijn nog niet ingeschreven waardoor wij geen werk kunnen krijgen of een uitkering kunnen aanvragen. Vandaar dat wij heel graag een briefadres willen regelen.”
4.8.3.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd, kan uit deze ongedateerde brief niet worden afgeleid dat zij daarmee hebben beoogd bijstand aan te vragen. Appellanten hebben hierin gereageerd op de onder 1.3 genoemde brief van de afdeling Dienstverlening II van de gemeente Groningen van 14 november 2019. Dit naar aanleiding van het onder 1.2 genoemde verzoek van appellanten om een briefadres. Appellanten lichten in deze ongedateerde brief alleen toe voor welke twee situaties zij een briefadres nodig hebben, namelijk voor het vinden van werk of het aanvragen van bijstand. Gelet daarop kan de ongedateerde brief van appellanten niet worden opgevat als een verzoek om bijstand die tot het innemen van een aanvraag had moeten leiden. Het beroep op de uitspraak van de Raad van 26 juni 2018 [7] slaagt niet. In die zaak ging het om een specifieke werkwijze van de gemeente Rotterdam waardoor inwoners van het indienen van een bijstandsaanvraag werden afgehouden. Die situatie is hier niet aan de orde.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat appellanten zich op 7 november 2019 niet voor bijstand hebben gemeld en dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.11.
Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

4.Vergelijk de uitspraak van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1127.
5.Vergelijk de uitspraken van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:172.
6.Vergelijk de uitspraak van 2 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:433.