ECLI:NL:CRVB:2021:2179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
19/1464 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum bij aanvraag Participatiewet

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet. Appellant heeft op 3 maart 2018 bijstand aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 15 februari 2018. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later een nieuwe aanvraag ingediend met een gewenste ingangsdatum van 10 januari 2018. Het college heeft bij besluit van 20 juni 2018 bijstand toegekend met ingang van 3 maart 2018, maar het bezwaar tegen de eerdere aanvraag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2021 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht moet worden verleend. De Raad stelt vast dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich eerder had kunnen melden voor bijstand. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en de ontvangst van een DigiD-code tellen niet als een melding voor bijstandsaanvraag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af, omdat er geen grond is voor toekenning van bijstand over de periode voorafgaand aan de aanvraagdatum.

Uitspraak

19.1464 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2019, 18/4390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 3 maart 2018 bijstand op grond van de Participatiewet aangevraagd. Daarbij heeft hij als gewenste ingangsdatum 15 februari 2018 aangegeven. Bij besluit van 11 april 2018 (besluit 1) heeft het college deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Appellant heeft tegen besluit 1 bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft vervolgens op 18 april 2018 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Daarbij heeft hij als gewenste ingangsdatum 10 januari 2018 aangegeven. Hierop heeft het college bij besluit van 20 juni 2018 (besluit 2) aan appellant bijstand toegekend met ingang van 3 maart 2018. Het college heeft het bezwaar tegen besluit 1 mede gericht geacht tegen besluit 2 voor zover het de ingangsdatum betreft.
1.3.
Bij besluit van 20 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de bijstand met terugwerkende kracht moet worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690).
4.3.
Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij vanaf 10 januari 2018 dan wel een andere datum gelegen voor 3 maart 2018 in aanmerking komt voor bijstand. Vanaf 10 januari 2018 had hij geen inkomsten en was hij met hulp van een derde bezig om digitaal een aanvraag in te dienen. Hij kon zijn aanvraag pas indienen nadat hij op 13 februari 2018 stond ingeschreven in de BRP en op 19 februari zijn DigiD-code had ontvangen. Deze grond slaagt niet.
4.4.1.
Appellant heeft op 3 maart 2018 een aanvraag ingediend. Niet is aannemelijk geworden dat appellant zich op een eerdere datum online of fysiek heeft gemeld voor het doen van een aanvraag. De inschrijving in de BRP en de ontvangst van een DigiD-code tellen niet als zodanig. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om zich tijdig te melden om bijstand aan te vragen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was zich eerder dan op 3 maart 2018 te melden om bijstand aan te vragen dan wel een gegronde reden heeft voor de late aanvraag. De door appellant aangevoerde omstandigheden zijn dan ook niet aan te merken als bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.2.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.1 volgt dat toekenning van bijstand met terugwerkende kracht in dit geval niet mogelijk is. Voor beoordeling van de financiële omstandigheden van appellant over de periode van 10 januari 2018 tot 3 maart 2018, is dan ook geen plaats.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) W.E.M. Maas