ECLI:NL:RBZWB:2023:5471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/3651 t/m 22/3661
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rentebeschikkingen door de rechtbank in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2023, wordt de beoordeling van de beroepen van belanghebbende, een B.V., tegen de rentebeschikkingen van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had op 28 juni 2022 rentebeschikkingen genomen op basis van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft de zitting op 22 juni 2023 gehouden, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de rentebeschikkingen terecht zijn genomen. De rechtbank legt uit dat de inspecteur bevoegd was om de rentebeschikkingen te nemen en dat de rentevergoedingen correct zijn berekend volgens de AWR. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de rente en het griffierecht, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur de juiste rentepercentages heeft gehanteerd en dat het griffierecht terecht is geheven. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van spanning of frustratie bij belanghebbende door de lange duur van de procedure. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken op de bezwaren, zonder dat belanghebbende recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3651 tot en met 22/3661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 28 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft rentebeschikkingen genomen op basis van artikel 30ha Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde alsmede [naam 2] en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.4.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de rentebeschikkingen terecht en juist zijn genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De inspecteur heeft de in de tabel hieronder opgenomen bedragen aan teruggaaf bpm verleend. In verband met die teruggaven heeft de inspecteur kennisgevingen gestuurd en daarop de volgende bedragen aan rente over de volgende periodes vermeld (hierna tezamen: de rentebeschikkingen):
Zaak- nummer
Bedrag teruggaaf
Datum beschikking
Bedrag rente
Periode beschikking
22/3651
€ 394
4-7-2018
€ 21
01-04-2016 tot 11-07-2017
22/3652
€ 274
4-5-2018
€ 22
01-04-2016 tot 26-03-2018
22/3653
€ 203
4-5-2018
€ 17
01-04-2016 tot 30-03-2018
22/3654
€ 238
4-5-2018
€ 20
01-04-2016 tot 30-03-2018
22/3655
€ 203
4-5-2018
€ 17
01-04-2016 tot 30-03-2018
22/3656
€ 114
1-5-2018
€ 5
01-04-2017 tot 01-05-2018
22/3657
€ 247
22-6-2018
€ 23
01-04-2016 tot 22-06-2018
22/3658
€ 540
22-6-2018
€ 49
01-04-2016 tot 22-06-2018
22/3659
€ 217
22-6-2018
€ 20
01-04-2016 tot 22-06-2018
22/3660
€ 187
22-6-2018
€ 17
01-04-2016 tot 22-06-2018
22/3661
€ 167
22-6-2018
€ 15
01-04-2016 tot 22-06-2018
4.1.
Belanghebbende heeft tegen de rentebeschikkingen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren gegrond verklaard en de volgende rentepercentages en na te betalen rente gehanteerd:
Zaak- nummer
DNB-rente-percentage per eerste van de maand van de voldoening
Na te betalen rente
22/3651
4,70
€ 3
22/3652
4,70
€ 4
22/3653
4,70
€ 3
22/3654
4,70
€ 3
22/3655
4,71
€ 3
22/3656
4,60
€ 1
22/3657
4,61
€ 3
22/3658
4,61
€ 7
22/3659
4,61
€ 3
22/3660
4,61
€ 13
22/3661
4,61
€ 3
4.2.
De inspecteur heeft een kostenvergoeding voor alle bezwaren tezamen toegekend van € 605,25.

Motivering

Is van belanghebbende terecht griffierecht geheven?
5. Belanghebbende stelt dat het op voorhand heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht. De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. [1]
Zijn de rentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen genomen?
6. Belanghebbende stelt (i) dat de inspecteur niet bevoegd is om de rentebeschikkingen te nemen, en (ii) dat de rentevergoedingen te laag zijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat beroepsgrond (i) moet worden verworpen. De inspecteur is immers op grond van artikel 30ja van de AWR bevoegd bij beschikking belastingrente te vergoeden op basis van artikel 30ha van de AWR. Overigens is het belang bij de beroepsgrond onduidelijk, aangezien honorering ervan belanghebbende in een slechtere positie zou brengen in deze procedures.
6.2.
Beroepsgrond (ii) valt in de kern uiteen in twee onderdelen, namelijk (a) dat de rentevergoeding is berekend over een te korte periode, en (b) dat de rentevergoeding is berekend op basis van een te laag rentepercentage.
6.2.1.
Wat betreft beroepsgrond (iia) stelt de rechtbank voorop dat niet in geschil is dat de periode waarover de 30ha-rente is berekend niet te kort is uitgaande van de periode waarin de AWR voorziet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de relevante data die in dat verband zijn gehanteerd in de rentebeschikkingen niet zijn betwist. Voor zover belanghebbende bepleit dat ook recht bestaat op een vergoeding van rente over een langere periode, kan dat in deze procedure niet aan de orde komen. [2] De wetgever heeft immers geregeld dat voor een rentevergoeding over een andere periode dan waarin de AWR voorziet, een verzoek aan de ontvanger kan worden gedaan als bedoeld in artikel 28c van de Invorderingswet 1990, en in deze procedure ligt niet (een uitspraak op bezwaar tegen) een beschikking van de ontvanger op een dergelijk verzoek voor.
6.2.2.
Wat betreft beroepsgrond (iib) heeft de Hoge Raad overwogen dat het voor het vergoeden van belastingrente te hanteren rentepercentage aan het doeltreffendheidsbeginsel voldoet indien dat percentage gelijk is aan of hoger is dan het percentage van de, op de website van De Nederlandsche Bank (DNB-website) gepubliceerde gegevens betreffende, bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens (DNB-rentepercentage). [3]
6.2.3.
De inspecteur heeft in de uitspraken op de bezwaren de rente berekend en komt tot de conclusie dat er hogere rentevergoedingen toegekend moet worden dan bij de beschikkingen is gedaan. Hierbij heeft de inspecteur de rentevergoedingen berekend op de wijze die de AWR bepaalt, zij het met het DNB-rentepercentage en met handhaving van de overige elementen waarop de beschikking was gebaseerd. Hierbij merkt de rechtbank op dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar in de zaak met nummer 22/3653 de rente heeft berekend met een percentage van 4,70%. De rentevergoeding bij de betreffende voldoeningsdatum (11 november 2015) moet worden berekend tegen een rentepercentage van 4,71%. En in de uitspraak op bezwaar in de zaak met nummer 22/3657 heeft de inspecteur de rente berekend met een percentage van 4,61%. De rentevergoeding bij de betreffende voldoeningsdatum ( 2 oktober 2015) moet worden berekend tegen een rentepercentage van 4,70%. In beide gevallen leidt de berekening van de rentevergoedingen met de juiste rentepercentages niet tot een hogere rente vanwege de door de inspecteur toegepast afronding in het voordeel van belanghebbende.
Heeft belanghebbende recht op een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase?
7. Belanghebbende stelt dat de inspecteur in deze zaak een integrale kostenvergoeding moet betalen. De inspecteur heeft bij de uitspraken op de bezwaren in deze zaken teruggaven verleend en op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) een forfaitaire kostenvergoeding toegekend. De rechtbank ziet geen gronden om de inspecteur te veroordelen in de werkelijke kosten van belanghebbende, ook niet op grond van het Unierecht. Daarnaast is het toegekende totale bedrag aan kostenvergoeding hoger dan € 54,50 en voldoen deze zaken aan de criteria zoals opgenomen in de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2019. [4] Daar doet niet aan af dat sprake is van rentebeschikkingen omdat de door belanghebbende gehanteerde werkwijze in deze dossiers niet afwijkt van die in andere zaken.
Heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
8. Voor de beoordeling of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, gelden de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad. [5] In het geval een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. [6] De rechtbank overweegt dat in deze zaken het financieel belang steeds gering was gelet op de na te betalen rente bij de uitspraken op de bezwaren, zie r.o. 4.1. In een geval van dergelijk geringe financieel belangen bestaat dus geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedures spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek om toekenning van een schadevergoeding is daarom afgewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat het financiële belang niet bestaat uit het verschuldigd worden van het griffierecht doordat belanghebbende beroep moest instellen en evenmin kan zijn gelegen in de in het kader van het bezwaar en beroep gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep zijn gemaakt of een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [7]
8.1.
Aanvullend merkt de rechtbank op dat hier tevens als bijzondere omstandigheid geldt dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat er in zijn geheel geen sprake is van spanning en frustratie. Nu er blijkbaar geen sprake is van spanning en frustratie bij belanghebbende ontbreekt dus ook om die reden de grond om een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. [8]
Moet de rechtbank prejudiciële vragen stellen?
9. Aan al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie gaat de rechtbank voorbij. Op de rechtbank rust, als feitenrechter, geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. De rechtbank ziet ook geen aanleiding daartoe.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken op de bezwaren in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedures uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van bpm voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- wijst de verzoeken tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 3 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579.
2.Vgl. Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341 en Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1790.
3.Hoge Raad 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89.
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292.
7.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:612.
8.Vgl. rechtsoverweging 4.23 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1799, die door dezelfde gemachtigde wordt gevoerd.