ECLI:NL:RBZWB:2023:423

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
17/4947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Massale uitspraak inzake dividendbelasting voor buitenlandse beleggingsfondsen

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een serie van zaken betreffende de teruggaaf van dividendbelasting voor buitenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank heeft in één geschrift uitspraak gedaan over meerdere belanghebbenden, die vertegenwoordigd werden door drs. R.A. van der Jagt van KPMG Meijburg & Co. De inspecteur van de belastingdienst heeft geen teruggaven verleend, wat door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbenden, hoewel zij een beroep deden op het Unierecht, niet in aanmerking komen voor teruggaaf omdat zij niet instemden met een vervangende betaling, zoals eerder door de Hoge Raad is bepaald. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de inspecteur in algemene zin verweer heeft gevoerd, maar dat niet in elke zaak een verweerschrift was ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen en dat er geen recht bestaat op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen zijn ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbenden ook geen griffierecht terugkrijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: zie de bijlage
uitspraken van de meervoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen
Ieder van de belanghebbenden genoemd in de bijlage, belanghebbende
(gemachtigde: drs. R.A. van der Jagt),
en
De inspecteur van de belastingdienst (kantoor Buitenland)(inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
Met de inspecteur en de gemachtigde van belanghebbenden, te weten drs. R.A. van der Jagt, althans KPMG Meijburg & Co (de gemachtigde) zijn regiezittingen gehouden inzake dividendbelastingzaken van buitenlandse fondsen. Processen-verbaal van die zittingen zijn eerder aan de inspecteur en de gemachtigde gestuurd.
Een nader onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.
1.2.
Het gaat hier om zaken van verscheidene belanghebbenden (de zaken). In de bijlage bij deze uitspraken is een overzicht opgenomen van de zaaknummers en de belanghebbenden. Het overzicht is ontleend aan de hierna bij 1.14 vermelde bijlage bij de brief van de rechtbank van 21 december 2022.
1.3.
Hoewel het om verscheidene belanghebbenden gaat, doet de rechtbank hierbij in één geschrift uitspraken in al deze zaken. Dit heeft de volgende achtergrond.
1.4.
De gemachtigde heeft zeer veel procedures namens buitenlandse beleggingsfondsen aanhangig gemaakt waarin onder meer met een beroep op het Unierecht verzocht is om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Deze procedures zijn lange tijd aangehouden in verband met door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. [1] De Hoge Raad heeft deze vragen beantwoord in zijn beslissing van 23 oktober 2020 (de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020). [2]
1.5.
Gelet op het grote aantal procedures van de gemachtigde heeft de rechtbank bij brief van 3 maart 2020 aan de gemachtigde diverse regievragen gesteld, nadat eerder regiezittingen zijn gehouden. De rechtbank heeft de gemachtigde daarbij de gelegenheid geboden om met een concreet plan te komen voor de (nadere) motivering van de beroepschriften, bijvoorbeeld in ‘batches’ (een gefaseerde indiening), zodra de Hoge Raad heeft beslist op de prejudiciële vragen.
1.6.
De gemachtigde heeft op de in 1.5 bedoelde brief gereageerd voor wat betreft de zaken van Spezial-Sondervermögen met één deelnemer. Voor de overige zaken heeft de gemachtigde geen concreet plan als bedoeld in 1.5 ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft op 10 december 2020 een regiezitting gehouden met de gemachtigde en de inspecteur. Voorafgaand aan die zitting is een brief van 30 november 2020 met regievragen gestuurd aan de gemachtigde. Daarbij is, met betrekking tot de zaken waarin een verzochte teruggaaf van dividendbelasting (mede) is gebaseerd op de vergelijking met een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (fbi), gevraagd of de desbetreffende belanghebbende instemt met het doen van een vervangende betaling, als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020.
1.8.
Bij brief van 26 januari 2021 (begeleidende brief bij verzending van het proces-verbaal van de regiezitting) is de gemachtigde verzocht om de openstaande regievragen te beantwoorden. Bij brief van 23 april 2021 is de gemachtigde herinnerd aan dit verzoek. Bij brief van 21 mei 2021 heeft de gemachtigde gereageerd. Op de (regie)vraag over instemming met het doen van een vervangende betaling, is geantwoord: “
In het algemeen zullen wij belanghebbenden adviseren om vooralsnog niet in te stemmen met het doen van een vervangende betaling”. Als motivering is daarbij gegeven, in de kern, (i) dat de Hoge Raad geen volledig rechtsherstel biedt omdat uitgegaan wordt van een vergelijking op alleen fondsniveau en omdat sprake is van strijdigheid met het Unierecht, en (ii) dat de vervangende betaling alleen over Nederlandse inkomsten moet worden berekend en dat er in ieder geval een aftrek van circa 5% moet worden toegestaan voor de gemaakte kosten, zodat in ieder geval over de kosten van het fonds een teruggave van dividendbelasting wordt verleend. Verder heeft de gemachtigde onder meer aangevoerd, kort gezegd, de beslissing van de Hoge Raad van 9 april 2021 [3] (hierna: de beslissing van de Hoge Raad van 9 april 2021) inzake de afdrachtsverminderingsregeling (Unierechtelijk) onjuist te achten.
1.9.
Bij brief van 22 april 2021 heeft de inspecteur, onder verwijzing naar de beslissing van de Hoge Raad van 9 april 2021, de rechtbank in overweging gegeven om beroepszaken waarin enkel een beroep gedaan wordt op de afdrachtvermindering zonder zitting af te doen.
1.10.
Bij brief van 24 juni 2021 zijn de gemachtigde en de inspecteur bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Awb, [naam] als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.
1.11.
Bij brief van 6 april 2022 heeft de rechter-commissaris de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om een (nadere) motivering in te dienen in ongeveer 250 zaken, waaronder de onderhavige zaken. Volgens gegevens van PostNL is deze brief op 7 april 2022 door de gemachtigde ontvangen. De gemachtigde heeft in een aantal zaken een (nadere) motivering ingediend, maar niet in de zaken waarin hierbij uitspraken worden gedaan.
1.12.
Bij brief van 21 november 2022 heeft de rechter-commissaris de inspecteur gevraagd of, en zo ja op welke wijze, (nader) verweer zal worden gevoerd in de zaken.
1.13.
Bij brief van 1 december 2022 heeft de inspecteur in algemene zin (nogmaals) zijn standpunt uiteengezet over teruggaafverzoeken waarvoor de teruggaafregeling relevant is en teruggaafverzoeken waarvoor de afdrachtverminderingsregeling relevant is. De inspecteur heeft de rechtbank daarbij ook geïnformeerd dat in de zaken verder geen (nader) verweer zal worden gevoerd en dat deze zaken zonder zitting kunnen worden afgedaan.
1.14.
Bij brief van 21 december 2022 heeft de rechter-commissaris de gemachtigde gevraagd of de rechtbank ook wat de gemachtigde betreft uitspraak kan doen zonder een zitting te houden. Daarbij is gewezen op het recht ter zitting te worden gehoord. De namen van de fondsen en de door de rechtbank aan de beroepen van deze fondsen toegekende zaaknummers zijn opgenomen in een bijlage bij de hiervoor bedoelde brief. Bij e-mail van 22 december 2022 (en bij e-mail van 23 december 2022 voor de zaken van [belanghebbende 21] , met zaaknummers 18/301 en 18/302) heeft de gemachtigde aan de rechtbank laten weten dat er geen behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling ter zitting.
1.15.
De rechter-commissaris heeft de meervoudige kamer hierover geïnformeerd. De rechtbank (de meervoudige kamer) heeft vervolgens besloten om met toepassing van artikel 8:57 van de Awb te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten. De inspecteur en de gemachtigde zijn hierover bij brief van 6 januari 2023 geïnformeerd.
1.16.
Gelet op de algemene, niet-zaakspecifieke, wijze waarop partijen hebben gecorrespondeerd over de zaken, en de omstandigheid dat in wezen als uitgangspunt alleen rechtskundige kwesties voorliggen, doet de rechtbank uitspraken in de zaken in één geschrift. [4]

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
2.2.
Niet in elke zaak is een verweerschrift ingediend en zijn door de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht. Dat houdt verband met de aanhouding van de zaken (zie 1.4). Wel heeft de inspecteur in algemene zin een standpunt ingenomen en daarmee verweer gevoerd (zie 1.9 en 1.13). Uit de correspondentie blijkt verder dat zowel de inspecteur als de gemachtigde van opvatting is dat de rechtbank uitspraak kan doen op basis van de ingediende stukken. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat in wezen als uitgangspunt in de eerste plaats alleen rechtskundige kwesties voorliggen, heeft de rechtbank om proceseconomische overwegingen afgezien van het opvragen van de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zaken waarin die stukken nog niet waren ingebracht.
Geschil
2.3.
In elk van de zaken is beroep ingesteld tegen de uitspraak op bewaar tegen de beslissing van de inspecteur op het verzoek om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting over een bepaalde periode. In elk van de zaken heeft de belanghebbende – kort gezegd – gesteld, met een beroep op het Unierecht, dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fbi.
2.4.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [5] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering [6] van belang en is voor teruggaafverzoeken met betrekking tot eerdere perioden de voormalige teruggaafregeling voor fbi’s [7] relevant.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen waarvoor de teruggaafregeling relevant is. Geen van de belanghebbenden heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de in 1.7 bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. [8] De rechtbank ziet in wat de gemachtigde heeft aangevoerd (zie 1.8), geen aanleiding om een andere wijze van rechtsherstel Unierechtelijk geboden te achten. [9] De klacht over de grondslag van de zogenoemde vervangende betaling behoeft geen bespreking, reeds omdat niet is ingestemd met het doen van een vervangende betaling.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken waarvoor het regime van de afdrachtvermindering relevant is, terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. [10] De rechtbank ziet in wat de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs als wel sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit een belanghebbende niet zou kunnen baten. [11]
2.7.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, hebben belanghebbenden evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
2.8.
Tot slot, in enige van de beroepschriften is gemeld dat het beroepschrift mede is ingediend namens de participant(en) in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat en op welke grond de participant(en) wel aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting. Voor zover is beoogd namens de participant(en) zelfstandig beroep in te stellen, geldt bovendien dat het beroep niet-ontvankelijk zou zijn, als de bestreden uitspraak op bezwaar niet mede zag op de participant(en) en/of als tijdens de beroepstermijn de identiteit van de participant(en) niet kenbaar is gemaakt. [12]

3.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat belanghebbenden daarom het griffierecht niet terugkrijgen. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

4.Beslissing

Voor elk van de zaken
De rechtbank verklaart:
  • het beroep ongegrond;
  • het beroep niet-ontvankelijk zo en voor zover het mede is ingesteld namens de participant(en) als bedoeld in 2.8.
Deze uitspraken zijn gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. A. Laghmouchi, rechters, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraken kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Zaaknummers
Naam belanghebbende
17/4947
[belanghebbende 1]
17/5261 en 18/7445 t/m 18/7448
[belanghebbende 2]
17/5262 t/m 17/5265
[belanghebbende 3]
17/5271 t/m 17/5273 en 18/2874
[belanghebbende 4]
17/5288 t/m 17/5290
[belanghebbende 5]
17/5644 t/m 17/5649
[belanghebbende 6]
17/5941 t/m 17/5944
[belanghebbende 7]
17/5948 t/m 17/5951
[belanghebbende 7]
17/5952 t/m 17/5955
[belanghebbende 8]
17/5956 t/m 17/5960
[belanghebbende 9]
17/5961 t/m 17/5964
[belanghebbende 10]
17/5970 t/m 17/5974 en 18/4910 t/m 18/4913
[belanghebbende 11]
17/5975 t/m 17/5978
[belanghebbende 12]
17/5983 en 17/5984
[belanghebbende 13]
17/5985 t/m 17/5989
[belanghebbende 14]
17/8062
[belanghebbende 15]
17/8063
[belanghebbende 16]
17/8064 t/m 17/8066 en 18/3371 t/m 18/3374
[belanghebbende 17]
17/8069 t/m 17/8071
[belanghebbende 18]
17/8077 t/m 17/8079
[belanghebbende 19]
17/8101
[belanghebbende 20]
18/301 en 18/302
[belanghebbende 21]
18/1549 t/m 18/1551
[belanghebbende 22]
18/1552 en 18/1553
[belanghebbende 23]
18/2217 t/m 18/2220 en 18/2222
[belanghebbende 24]
18/2352 t/m 18/2356
[belanghebbende 25]
18/2870
[belanghebbende 26]
18/3110 t/m 18/3113
[belanghebbende 27]
18/3123 t/m 18/3125 en 18/3127 t/m 18/3129
[belanghebbende 28]
18/3130 t/m 18/3133
[belanghebbende 29]
18/3339 t/m 18/3342
[belanghebbende 30]
18/3359 t/m 18/3364
[belanghebbende 31]
18/3636 t/m 18/3643
[belanghebbende 32]
18/3644 t/m 18/3648
[belanghebbende 33]
18/3655 t/m 18/3659
[belanghebbende 34]
18/4400 en 18/4401
[belanghebbende 35]
18/4402 en 18/4403
[belanghebbende 36]
18/4404
[belanghebbende 37]
18/4405 t/m 18/4409
[belanghebbende 38]
18/4416
[belanghebbende 39]
18/4417
[belanghebbende 40]
18/4426 t/m 18/4428
[belanghebbende 41]
18/4429 t/m 18/4431
[belanghebbende 42]
18/4438 t/m 18/4442
[belanghebbende 43]
18/4443 t/m 18/4447
[belanghebbende 44]
18/4457 t/m 18/4461
[belanghebbende 45]
18/4516 t/m 18/4519
[belanghebbende 46]
18/4526 en 18/4527
[belanghebbende 47]
18/4548 t/m 18/4551
[belanghebbende 48]
18/4565
[belanghebbende 49]
18/4618 t/m 18/4622
[belanghebbende 50]
18/4848 en 18/4849
[belanghebbende 51]
18/4864 t/m 18/4868
[belanghebbende 52]
18/4869 t/m 18/4876
[belanghebbende 53]
18/4909
[belanghebbende 54]
18/4914 t/m 18/4927
[belanghebbende 55]

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4829.
2.HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1674.
4.Vgl. voor deze werkwijze Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5110.
5.Stb. 2007, 563.
6.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
7.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat lid luidde tot zijn vervallen bij de wet Overige fiscale maatregelen 2008.
8.ECLI:NL:HR:2020:1674, rov. 5.4.6.
12.Vgl voor dit laatste ABRvS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:980 en ABRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2031.