Op 27 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van teruggaafverzoeken van dividendbelasting door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een bedrijf gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, had verzocht om teruggaaf van dividendbelasting over verschillende tijdvakken van 2006 tot en met 2011. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de verzoeken had afgewezen, omdat de belanghebbende geen dividendnota's had overgelegd en daarmee niet aannemelijk had gemaakt dat er Nederlandse dividendbelasting was ingehouden. Bovendien was er onvoldoende onderbouwing voor het beroep op rechtsherstel zoals beschreven door de Hoge Raad.
De rechtbank benadrukte dat de teruggaafverzoeken die onder het regime van de afdrachtvermindering vallen, ook terecht zijn afgewezen. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet inhoudingsplichtig zijn voor dividendbelasting in Nederland. De rechtbank concludeerde dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering, dit niet zou leiden tot een teruggaaf in de context van de afdrachtvermindering.
De rechtbank verwierp ook het beroep van de belanghebbende op de drukvergelijking, omdat er geen berekening was aangeleverd die deze vergelijking kon onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier heeft de uitspraak aangetekend verzonden aan de partijen.