In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 wordt het beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015 behandeld. Belanghebbende, een directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, had een lening van zijn vennootschap en een pensioenaanspraak. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat er sprake was van een winstuitdeling aan belanghebbende, omdat hij op 31 december 2015 niet in staat was om de lening af te lossen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op dat moment sprake was van een winstuitdeling. De omstandigheden dat belanghebbende als borgsteller was aangesproken en huwelijksvoorwaarden had opgesteld, maken niet dat de vennootschap haar rechten als crediteur heeft prijsgegeven. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
De inspecteur voerde daarnaast aan dat de pensioenaanspraak als voorwerp van zekerheid voor de lening is gaan dienen, wat zou leiden tot een interne compensatie. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in deze bewijslast is geslaagd, omdat belanghebbende op 31 december 2015 niet over voldoende vermogen beschikte om de lening af te lossen. Hierdoor wordt de navorderingsaanslag in stand gehouden, maar de rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe voor overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de inspecteur tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 500 en proceskosten van € 837.