In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 juli 2019. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd, maar verklaarde het bezwaar van belanghebbende gegrond en verminderde de naheffingsaanslag tot nihil, met een kostenvergoeding van € 254. De rechtbank behandelt het beroep op 7 februari 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht van het horen heeft afgezien, omdat hij volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van belanghebbende.
Belanghebbende stelt dat de ontvanger van de belastingdienst verrekende bedragen niet heeft uitbetaald en dat de rechtbank niet bevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank bevestigt dat geschilpunten over uitbetaling aan de civiele rechter voorgelegd moeten worden. Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding 10 maanden bedraagt en kent een schadevergoeding van € 1.000 toe.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht van € 345, en kent een proceskostenvergoeding van € 75 toe. De rechtbank honoreert de aanspraak op wettelijke rente indien de vergoedingen niet tijdig worden uitbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2023.