In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een belastingrechtzaak betreffende de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd fonds, heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over verschillende tijdvakken had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, en heeft dit oordeel onderbouwd met verwijzingen naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de belanghebbende niet kan worden gelijkgesteld aan een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de afdrachtvermindering niet van toepassing is op buitenlandse beleggingsinstellingen die in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen, aangezien de relevante arresten al vóór de beslissing van de Hoge Raad zijn gewezen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn en dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting. Dit betekent dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.