4.3.Gelijkheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel
Eiseres heeft in het kader van haar beroepsgrond, dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, in het beroepschrift en ter zitting verwezen naar recent beleid omtrent de kostendelersnorm van de gemeente Rotterdam, waarin is bepaald dat vanaf 1 juli 2022 de kostendelersnorm voor Rotterdammers niet meer geldt tot 27 jaar, om dakloosheid onder jongeren tegen te gaan. Dit beleid is ontwikkeld naar aanleiding van plannen in het regeerakkoord van december 2021 om de leeftijdsgrens voor toepassing van de kostendelersnorm te verhogen naar 27 jaar per 1 januari 2023.
Ter zitting heeft de ISD aangegeven dat de gemeente Bergen op Zoom geen soortgelijk beleid heeft gemaakt vooruitlopend op de aangekondigde wetswijziging. De ISD heeft dan ook de kostendelersnorm conform de huidige dwingendrechtelijke artikelen 19a jo. 22a van de Participatiewet toegepast.
De rechtbank stelt vast dat er in het regeerakkoord een wetswijziging omtrent de kostendelersnorm is aangekondigd. De leeftijdsgrens wordt gewijzigd van 21 jaar naar 27 jaar. Deze wetswijziging was op het moment van het bestreden besluit, te weten 21 april 2022, nog niet ingevoerd. De rechtbank stelt verder vast dat de gemeente Rotterdam ervoor heeft gekozen om het beleid te voeren om vooruitlopend op het regeerakkoord de leeftijdsgrens van de kostendelersnorm te wijzigen naar 27 jaar. Het gaat hier om buitenwettelijke begunstigend beleid dat is ingevoerd om redenen die specifiek voor de gemeente Rotterdam gelden. De Participatiewet wordt gedecentraliseerd door de gemeenten uitgevoerd en in de rechtspraak is aanvaard dat daardoor verschillen kunnen ontstaan.Verder merkt de rechtbank op dat de gemeente Rotterdam de enige gemeente is met een beleid waarin in 2022 al de leeftijdsgrens van de kostendelersnorm is gewijzigd naar 27 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de ISD, gelet op al deze omstandigheden, niet gehouden om eenzelfde beleid te voeren als de gemeente Rotterdam. Dit brengt het hiervoor geschetste systeem van decentralisatie met zicht mee. De beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
Desgevraagd ter zitting heeft eiseres aangegeven dat haar beroepsgrond ook dient te worden gelezen als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres aldus dat zij vindt dat onverkorte toepassing van de kostendelersnorm onevenredig nadeel oplevert voor eiseres ten opzichte van het met de wet te dienen doel, namelijk het rekening houden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met een of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
De CRvB heeft bij uitspraken van 1 juli 2019 een nieuwe koers uitgezet met betrekking tot de exceptieve toetsing van algemeen verbindende voorschriften aan algemene rechtsbeginselen.
Bij de toetsing van de wijze waarop aan de beslissingsruimte inhoud is gegeven, kunnen het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en het ongeschreven beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met de hiervoor genoemde formele beginselen kan niet leiden tot het onverbindend verklaren van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding door de rechter niet kan worden beoordeeld of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter een algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend uitvoeringsbesluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich tot de vraag of de regeling in strijd is met het beginsel van een niet-onevenredige belangenafweging.
In lijn met deze jurisprudentie ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de toepassing van artikel 19a PW wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in het geval van eiseres buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb.
Uit de toelichting op het wetsvoorstel leidt de rechtbank af dat de leeftijdsgrens van 21 jaar in artikel 19a PW is opgenomen door een amendement van kamerlid Heerma.Met het amendement wordt, zo blijkt uit de toelichting hierop, beoogd dat de kostendelersnorm niet geldt voor studenten. De uitzonderingspositie zou ook moeten gelden voor jongeren met een baan rond het minimumjeugdloon die bijvoorbeeld tussen twee studies in zitten of net afgestudeerde jongeren met een MBO-diploma die nog thuis wonen. Met het amendement worden ook deze jongeren uitgezonderd van de kostendelersnorm, aldus de toelichting.
De zoon van eiseres valt niet in deze categorie. Hij was student en kon, totdat hij stopte met zijn studie, een beroep doen op studiefinanciering. Met gevallen als dat van hem was al rekening gehouden in het wetvoorstel, nu medebewoners die een beroep kunnen doen op studiefinanciering zijn uitgezonderd. Bovendien was de zoon van eiser al ouder dan 21 jaar.
De wetgever heeft dus met de nadelige gevolgen van het stellen van de leeftijdsgrens al rekening gehouden, en deze desondanks op 21 jaar gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat onverkorte toepassing van de wet in dit geval zodanige schrijnende en nadelige gevolgen heeft, dat deze onevenredig zijn in verhouding tot het met artikel 19a PW te dienen doel.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
Eiseres heeft ter zitting verwezen naar een uitspraak van de CRvB, waarin is overwogen dat bijstand alleen met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet kan worden herzien indien de betrokkene redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel of ten onrechte bijstand ontving. In deze uitspraak lag aan de herziening van de uitkering ingevolge de Participatiewet schending van de inlichtingenplicht ten grondslag. In de betreffende zaak had appellante niet gemeld dat haar dochter de 21-jarige leeftijd had bereikt.
In de zaak van eiseres is aan de herziening van haar uitkering een ambtshalve controle voorafgegaan. Dit is een andere situatie. Een beroep op deze uitspraak kan reeds daarom niet slagen.