In deze zaak heeft appellante, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter compensatie van een inkomensterugval. Deze terugval deed zich voor omdat haar zoon, die 18 jaar werd, geen recht meer had op kindgebonden budget, kinderbijslag en een bijdrage van Stichting Leergeld. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van Deventer afgewezen, omdat de kosten van levensonderhoud niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwamen. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing gedeeltelijk gegrond, maar het college verleende uiteindelijk slechts een eenmalige bijzondere bijstand voor de kosten van het transgendertraject van haar zoon.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de aanvraag van appellante in wezen gericht was op het verkrijgen van bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar zoon vanaf het moment dat de zoon 18 jaar werd, als twee zelfstandige rechtssubjecten worden beschouwd. Dit betekent dat appellante geen recht heeft op bijzondere bijstand voor kosten die betrekking hebben op haar zoon.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.