ECLI:NL:CRVB:2016:3869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening aan een zorgdragende ouder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, een moeder die zorg draagt voor haar lichamelijk en geestelijk gehandicapte zoon, ontving sinds 15 februari 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had haar bijstandsuitkering per 1 juli 2015 verlaagd tot 50% van de norm voor gehuwden, vanwege de toepassing van de kostendelersnorm, zoals vastgelegd in artikel 22a van de PW. De appellante was van mening dat deze verlaging onbillijk was, gezien haar zorg voor haar zoon en de bijkomende kosten die zij maakte voor zijn vervoer.
De Raad overwoog dat de wetgever bewust heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die samenwonen met een bloedverwant in de eerste of tweede graad, waarbij sprake is van zorgbehoefte. De zorg van appellante voor haar zoon kan op zichzelf niet leiden tot een afwijking van de kostendelersnorm. De Raad bevestigde dat de PW geen grondslag biedt voor afwijking van de kostendelersnorm op basis van onbillijkheid. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, bevestigd moest worden.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de kostendelersnorm en de beperkingen die dit met zich meebrengt voor zorgdragende ouders die in een gezamenlijke huishouding leven met hun zorgbehoevende kinderen. De Raad stelde vast dat de voordelen van het delen van kosten met woningdelers niet afhankelijk zijn van de redenen voor het samenwonen, en dat de wetgever met de kostendelersnorm rekening heeft willen houden met de schaalvoordelen van gezamenlijke huishoudens.