ECLI:NL:RBZWB:2023:1022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
BRE 20/7270
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake belastingplicht van een vennootschap met internationale structuur en betrokkenheid van bestuurders

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin de informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst aan belanghebbende werd beoordeeld. De zaak betreft de belastingplicht van belanghebbende voor de vennootschapsbelasting in Nederland over de jaren 2012 tot en met 2016. Belanghebbende, een vennootschap opgericht naar het recht van [plaats 1], verstrekt leningen aan Nederlandse (rechts)personen en heeft een complexe internationale structuur. De inspecteur heeft informatie opgevraagd over de activiteiten van belanghebbende, haar fiscale status in [plaats 1], en de betrokkenheid van de bestuurders bij de vennootschap. Belanghebbende heeft geweigerd om de gevraagde informatie te verstrekken, wat leidde tot de uitreiking van een informatiebeschikking. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde informatie van belang was voor de belastingheffing. De rechtbank vernietigde echter de informatiebeschikking voor bepaalde onderdelen, waaronder de onderdelen die betrekking hebben op de omzetbelasting en enkele specifieke vragen. De rechtbank stelde belanghebbende in de gelegenheid om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/7270
uitspraak van 15 februari 2023
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], statutair gevestigd te [plaats 1],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met betrekking tot de aanslagen vennootschapsbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 bij beschikking van 10 oktober 2017 een informatiebeschikking gegeven.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2020 de informatiebeschikking gedeeltelijk herzien.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 juli 2020, ontvangen bij de rechtbank op 3 juli 2020, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 354.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Zowel de inspecteur als belanghebbende hebben vóór de zitting een nader stuk met bijlagen ingediend. De stukken met bijlagen zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.F.Th.M. Heutink, vergezeld van K. Sneijder, verbonden aan Advocatenkantoor Guus Heutink, [bestuurder], bestuurder van belanghebbende, en [naam 1], en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
Ter zitting zijn tevens behandeld het beroep van [bestuurder], zaaknummers BRE 19/5998 en BRE 19/5999, betreffende de aan haar opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 en de inkomsensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015, het beroep van [naam 2], zaaknummers BRE 19/6000 en BRE 19/6001, betreffende de aan hem opgelegde aanslagen in de IB/PVV voor het jaar 2015 en de inkomsensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2015 en het beroep van [B.V.], zaaknummers BRE 19/1751 en BRE 19/1753 tot en met BRE 19/1762, betreffende de aan deze vennootschap opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting over de jaren 2005 tot en met 2015. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Concernstructuur
2.1.
Belanghebbende is in 1997 opgericht naar het recht van [plaats 1]. Belanghebbende verstrekt leningen aan Nederlandse (rechts)personen sinds 2007. Tot de gedingstukken behoort een overzicht met (een aantal van) de door haar verstrekte geldleningen.
2.2.1.
Belanghebbende maakt via [naam 2] ([naam 2]) en [bestuurder] ([bestuurder]) deel uit van een internationale concernstructuur. De aandelen in belanghebbende worden van 29 december 1998 tot 7 augustus 2007 gehouden door [naam 2] ([naam 2]) via [bedrijf 1]. Vanaf 7 augustus 2007 tot 4 februari 2013 worden de aandelen in belanghebbende gehouden [bestuurder] (een familielid van [bestuurder]), die woonachtig is in [land]. Vanaf 4 februari 2013 worden de aandelen in belanghebbende gehouden door [bestuurder].
2.2.2.
Op 8 juli 1998 is [naam 2] samen met [directeur] (thans: [directeur]) benoemd tot directeur van belanghebbende. Per 22 oktober 2012 is voormelde [bedrijf 1] teruggetreden als directeur en is [naam 2] enig bestuurder van belanghebbende. Per 23 maart 2017 is [bestuurder] enig bestuurder van belanghebbende.
2.3.
Volgens een uitdraai van de “Companies Registry” te [plaats 1] heeft belanghebbende een kantooradres in [plaats 1].
2.4.1.
In correspondentie met haar klanten vermeldt belanghebbende naast voormeld kantooradres het postadres: “c/o [B.V.], [adres 1]”. Ook wordt het Nederlandse mobiele telefoonnummer van [bestuurder] vermeld op het briefpapier van belanghebbende.
2.4.2.
Op voormeld postadres is het bedrijfspand van [B.V.] gelegen. [bestuurder] en [naam 2] zijn respectievelijk directeur en middellijk aandeelhouder van [B.V.].
Strafrechtelijk onderzoek
2.5.
In 2014 heeft belanghebbende een groot gedeelte van de aankoop van een jachthaven in [plaats 2] gefinancierd. Naar aanleiding van onder meer deze financiering is een strafrechtelijk onderzoek gestart door de FIOD naar belanghebbende, haar bestuurder [naam 2] en aandeelhouder [bestuurder]. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD het fiscale dossier van belanghebbende bij de inspecteur gevorderd.
2.6.
Uit een “Proces-verbaal van aanvang onderzoek” opgemaakt op 17 december 2015, proces-verbaalnummer 26, volgt dat de FIOD onderzoek heeft gedaan naar de vraag of belanghebbende, [naam 2] en [bestuurder] zich schuldig hebben gemaakt aan het witwassen c.q. gewoonte witwassen van crimineel verkregen gelden. Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

Resumé redelijk vermoeden [belanghebbende] [naam 2] en [bestuurder]
Uit het voorgaande komt het volgende naar voren
 [Belanghebbende] is niet terug te vinden (behoudens Kamer van Koophandel in [plaats 1]) in openbare bronnen als zijnde een investeerder en financier van onroerend goed;
 Het bedrijf heeft geen website en maakt geen reclame voor haar activiteiten;
 Het vestigingsadres van [belanghebbende] is een Secretary (Trustkantoor) in een bedrijfsverzamelgebouw in [plaats 1];
 alle 'Annual return' formulieren zijn gedagtekend op de datum '16 april' van alle betreffende jaren dit doet vermoeden dat er in [plaats 1] alleen sprake is van beheersactiviteiten;
 [Belanghebbende] is een offshore company uit [plaats 1], waar de jaarstukken niet hoeven te worden gedeponeerd;
 [Belanghebbende] dient, gezien de uitstaande financieringen, een goede administratie te voeren. Gezien het voorgaande punt is er geen duidelijkheid waar de daadwerkelijke administratie gevoerd wordt van [belanghebbende] en/of de andere aan [naam 2] en [bestuurder] gelieerde buitenlandse ondernemingen;
 [naam 2] en [bestuurder] zijn betrokken bij een groot aantal buitenlandse rechtspersonen, met name off shore companies;
 [naam 2] en [bestuurder] zijn beide al jaren geleden uitgeschreven uit Nederland. Het is onbekend wat zij sinds dat moment hebben gedaan c.q. wat de herkomst van hun vermogen is;
 Op een drietal facturen van [belanghebbende] (…) is een Nederlands mobiel telefoonnummer vermeld als contact, er is geen telefoonnummer van [belanghebbende] in [plaats 1] vermeld Wel is de naam en het telefoonnummer vermeld van de accountant in [plaats 1];
 Op deze facturen van [belanghebbende] is als contact email adres vermeld: [e-mailadres], dit bedrijf heeft zichtbaar geen enkele relatie met [belanghebbende]. Kennelijk beschikt [belanghebbende] niet over een eigen e-mailadres en/of internetdomein;
 Op deze drie facturen van [belanghebbende] is een postadres vermeld in [plaats 3] Nederland. Dit adres in [plaats 3] is tevens het vestigingsadres van een drietal ondernemingen, die direct of indirect zijn gelieerd aan [naam 2] en [bestuurder];
 In [plaats 3] is o.a. [B.V.] gevestigd, dit is een onderneming in tweede hands legermaterialen. Mw. [bestuurder] runt deze onderneming;
(…)
 Mw. [bestuurder] verklaard tegen de Belastingdienst dat zij twee dagen per week op deze zaak in [plaats 3] is en dan slaapt op de bank. De resterende dagen zou zij verblijven in Duitsland in een vakantiewoning;
 Dhr. [naam 2] verklaard tegen de Belastingdienst dat hij 30 tot 40 dagen per jaar in Nederland verblijft en dan slaapt in een hotel in Duitsland, een half jaar op de Filippijnen en 3 tot 4 maanden in Europa;
(…)
 Zowel [bestuurder] als [naam 2] verklaren aan de Belastingdienst niet over verblijf/aanwezigheid in [plaats 1];
 Dhr. [naam 2] verklaard aan de Belastingdienst dat hij gebruik maakt van zowel een Nederlands als een [plaats 1] mobiel telefoonnummer;
 Dhr. [naam 2] verklaard voorts aan de Belastingdienst dat hij gebruik maakt van de emailadressen: [e-mailadres], [e-mailadres] en [e-mailadres]. Opmerkelijk hierbij is dat geen van deze ondernemingen kennelijk beschikt over een eigen domeinnaam, maar gebruik maakt van een algemeen e-mailadres;
 Mw. [bestuurder] maakt gebruik van e-mailadressen van [B.V.] en derhalve niet van [belanghebbende];
 Mw. [bestuurder] maakt gebruik van een Nederlands mobiel telefoonnummer;
(…)
 Een van deze personen (…) zegt in een tapgesprek uit 2014 dat hij besprekingen over de financiering door [belanghebbende] heeft gevoerd met [naam 2] en [bestuurder] in [plaats 3], (…)”
2.7.1.
In een proces-verbaal opgemaakt op 16 januari 2017 betreffende “Aanvraag bevel uitoefenen bevoegdheden in een besloten plaats ex art. 126k Sv”, proces-verbaalnummer “[nummer 1]” is onder meer vermeld:
“[bestuurder] en [naam 2] zijn als bestuurder en/of aandeelhouder betrokken bij meerdere ondernemingen in Nederland: ([B.V.], [B.V.] en [B.V.]) en in [plaats 1]: ([belanghebbende], [B.V.], [B.V.]).
Verdachten hebben via [belanghebbende] diverse risicovolle financieringen verstrekt aan Nederlandse (rechts)personen. De uitgeleende gelden zijn afkomstig van diverse bankrekeningen in [plaats 1]. Deze financieringen en de daarbij behorende notariële aktes zijn aanleiding geweest om onderzoek te verrichten naar de genoemde onderneming [belanghebbende], [naam 2] en [bestuurder].
Onderzoeksbevindingen tot op heden
Over de personen [naam 2] en [bestuurder] is weinig bekend in Nederland. Beiden zijn al jaren (minimaal 30 jaar) geleden officieel uitgeschreven naar het buitenland. Uit het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat beiden wisselend verblijven in Nederland, Duitsland en/of op de Filipijnen en/of [land].
[bestuurder] bezit zowel de Nederlandse als de Taiwanese nationaliteit en [naam 2] bezit de Nederlandse nationaliteit.(…)
Uit het onderzoek is verder gebleken dat [naam 2] en [bestuurder] betrokken zijn bij de Nederlandse onderneming [B.V.]. Deze onderneming is gevestigd op de [adres 2] te [plaats 3]. Dit betreft een relatief groot bedrijfspand met bedrijfshallen en een kantoorgedeelte
(…)
[bestuurder] en [naam 2] verblijven over het algemeen doordeweeks enkele dagen in het bedrijfspand Te [plaats 3] en in het weekend in Duitsland. Uit het onderzoek is gebleken dat zij in de wintermaanden in Azië verblijven (…).
(…)
Vermoeden relevante administratie [adres 2] te [plaats 3]
Tot op heden is het niet mogelijk geweest om enig zicht te krijgen op de facturenstroom tussen [X] en de afnemers die de goederen geleverd krijgen vanuit [plaats 3]. Verdachten moeten hier op een of andere manier administratie over bijhouden. Dit geldt tevens voor de financieringen van [belanghebbende].
In mei 2016 heeft een er Douanecontrole plaatsgevonden in administratie die aanwezig was op de [adres 2] te [plaats 3]. Door middel van een vordering art. 126nd Sv heeft het onderzoeksteam hier kennis van genomen.
Daarnaast is door verschillende tapgesprekken bevestigd dat er administratie aanwezig is op De [adres 2] te [plaats 3]:
 Uit een tapgesprek van 19 mei 2016 blijkt dat [bestuurder] op het bedrijf een mail ontvangt waarin een auditfile verstrekt wordt[1].
 Op 30 juni 2016 heeft er een tapgesprek plaatsgevonden tussen [bestuurder] en [medewerker] (administratief medewerker van [B.V.]). In dit gesprek gaat het over de boekhouding van [B.V.] en [belanghebbende] en blijkt dat [medewerker] beschikt over bankafschriften en een factuur tussen [B.V.] en [belanghebbende][2].
 In een tapgesprek op 11 mei 2016 zegt [medewerker] tegen [bestuurder] dat de voorraadmappen altijd in het kantoor liggen en dat hier alle facturen in zitten. Verder zegt [medewerker] dat er een back-up voor [B.V.] is binnengekomen die geïnstalleerd moet worden[3].
 Op 7 september 2016 belt [medewerker] met boekhouder/accountant [boekhouder]. [medewerker] wil weten hoever de jaarstukken van 2015 zijn. [medewerker] zegt er maar één keer per week te zijn en een beetje controle te doen. [medewerker] geeft twee e-mailadressen door ([e-mailadres] en [e-mailadres])[4].
(…)
Het bedrijfspand van [B.V.] is voorzien van een hekwerk met schrikdraad, een camera- en alarmsysteem. Omstreeks 9 juli 2016 is er door het observatieteam een camera geplaatst dat zicht biedt op de toegang van het bedrijf. Uit de onderzoeksbevindingen is vast komen te staan dat [bestuurder] en [naam 1] ook ’s-nachts in dit bedrijfspand verblijven als zij doordeweeks in [plaats 3] zijn. Zij beschikken hoogstwaarschijnlijk over een privé/woon gedeelte in het bedrijfspand. [bestuurder] heeft tegen de Belastingdienst verklaard dat zij 2 dagen per week op de zaak in [plaats 3] is en dan op de bank slaapt. De rest van de dagen zou zij naar eigen zeggen in Duitsland in een vakantiewoning verblijven.
(…)
[1] Tapgesprek [gesprek], sessienummer [sessienummer ]
[2] Tapgesprek [gesprek], sessienummer [sessienummer ]
[3] Tapgesprek [gesprek], sessienummer [sessienummer ]
[4] Tapgesprek [gesprek], sessienummer [sessienummer ]”
2.7.2.
Het verslag van het tapgesprek [gesprek], sessienummer [sessienummer ] vermeldt onder meer:
“[medewerker] zegt dat hij allemaal vragen heeft van Sanne over rentebeteling (interest). [medewerker] zegt dat ze het aan het controleren zijn en dat ze er eentje missen van [B.V.]. [medewerker] zegt dat er waarschijnlijk iets verkeerd geboekt is in [B.V.], op 30 oktober 2015. Op die dag komt er 50.000 euro binnen en dit is geboekt met afkomst [belanghebbende], maar volgens [medewerker] komt het niet van [belanghebbende].
[medewerker] weet niet van wie het is en vraagt of [bestuurder] dit wil controleren.
[bestuurder] zegt dat het wel afkomstig is van [belanghebbende]. [medewerker] zegt dat het niet in [belanghebbende] geboekt is omdat hij het niet terug kan vinden op de bank van [belanghebbende].
[bestuurder] zegt dat haar werd vertelt dat dit zou worden gecorrigeerd in 2016. Volgens [bestuurder] zei hij dat het in 2016 een kruising is. [medewerker] zegt dat hij het niet in [belanghebbendes] bank kan vinden en vraagt of het niet van iemand anders kan komen misschien. [bestuurder] ontkent en denkt na.
[medewerker] zegt dat hij het net checkt en dat de bank op die dag een betaling heeft van 50.000 van Comfortparcs, maar niks anders.
[bestuurder] zegt dat het uitbetaald moest worden aan [B.V.]. [medewerker] zegt dat er niets is uitbetaald aan [B.V.] en dat hij alle banken(rekeningen?!) heeft gecheckt. [bestuurder] zegt dat zij het dan even moet checken. [medewerker] zegt dat ze anders een verkeerde invoice hebben van [belanghebbende] naar [B.V.].
[bestuurder] zegt dat het simpel is en dat hij moet kijken naar de afschriften en dan kan zien van wie het afkomstig is. [medewerker] zegt dat hij de afschriften daar niet heeft. [bestuurder] gaat deze checken.
2.8.
Op 10 oktober 2017 vindt een inval plaats bij onder meer het bedrijfspand van [B.V.]. Tijdens de inval wordt een woonruimte gevonden in het bedrijfspand. Verder worden de laptop en telefoon van [bestuurder] gevonden en een bedrijfsstempel van belanghebbende.
2.9.1.
In een proces-verbaal betreffende “Eerste verhoor van de verdachte [[bestuurder]]” op 10 oktober 2017 is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten en “A” staat voor antwoord verdachte:
“V: Waar staat u momenteel ingeschreven?
A: Dit is het adres dat eerder is genoemd: [adres 3]
.
V: Waar woont u feitelijk?
A: Door mijn werk verblijf ik overal, soms verblijf ik in Duitsland, Nederland, [land], Italië, Frankrijk. (…) Als ik in Europa ben, dan ben ik in de weekenden in Duitsland, in mijn weekendhuis. Op donderdagmiddag ga ik naar mijn weekendhuis in Duitsland. Op maandagavond ga ik terug naar Nederland, naar [plaats 3]. Als ik in Europa ben. dan ben ik ongeveer 80 dagen in [plaats 3]. Verder ben ik ook in Frankrijk, Griekenland, Zwitserland, Italië.
(…)
V: Als u in Nederland verblijft, verblijft u dan in [plaats 3]?
A Ja, dan verblijven we in het bedrijfspand in [plaats 3]. Als meneer [naam 2] in Nederland is
dan verblijft hij ook in het bedrijfspand, maar hij verblijft soms ook weleens bij zijn zus in [plaats 4]. Dit denk ik, maar dit weet ik niet zeker. (…)”
2.9.2.
In een proces-verbaal betreffende “Tweede verhoor van de verdachte [[bestuurder]]” op 11 oktober 2017 is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten en “A” staat voor antwoord verdachte:
“V: (…) Heeft [belanghebbende] voorraden in [plaats 1]?
A: Nee.
V: Heeft [belanghebbende] personeel in dienst in [plaats 1]?
A. Nee.
V: Wordt [belanghebbende] geleid vanuit [plaats 1]?
A. Nee, ik ben zelden in [plaats 1]. (…)
(…)
V: Wat is, ruw geschat, de omvang van de uitstaande financieringen geweest sinds [belanghebbende] daarmee is begonnen in Nederland?
A: Het uitstaande saldo is gemiddeld denk ik € 10.000.0000. In 2013 is het bedrag omhoog gelopen, maar momenteel gaat het bedrag weer naar beneden.
(…)
V: Wie gingen er namens [belanghebbende]naar de notarissen?
A: Dit was meneer [naam 2]. Soms heeft meneer [naam 2] een volmacht gegeven aan de notaris.
(…)
V: Wie verzorgde en verzorgt de administratie van [belanghebbende]?
A: Ik verzorg de administratie van [belanghebbende]. Dit heb ik altijd al gedaan.
V: Wie maakt de facturen?
A: Ik.
V: Hoe worden de facturen gemaakt en verzonden?
A: Ik maak deze op mijn laptop en deze verstuur ik per mail.
V: Welk email gebruikt u om de facturen te versturen?
A [e-mailadres]. Dit is eigenlijk het emailadres van meneer [naam 2]. [X] is zijn firma.
V: Hoe ontving [belanghebbende] de betalingen voor rente en aflossingen?
A: Op de bankrekening in [plaats 1].
(…)
V: Waar wordt de administratie van [belanghebbende] bewaard?
A: Op mijn laptop.
V: Heeft u ook fysieke administratie van [belanghebbende]?
A: Ja, op mijn laptop.
(…)
V: Door wie worden de jaarrekeningen van [belanghebbende] opgemaakt?
A: Ik heb iemand die mij daarmee helpt.
V: Wie is dat?
(…)
A: Ik maak de jaarrekeningen zelf op. Ik hoef dit eigenlijk niet te doen, omdat de omzet
lager is dan HK$ 2.200.000. (…)
V: Wordt er formeel wel een jaarrekening vastgesteld?
A. Ja.
V: Wie stelt de jaarrekeningen formeel vast?
A: Door mijzelf als aandeelhouder.
2.9.3.
In een proces-verbaal betreffende “Vijfde verhoor van de verdachte [[bestuurder]]” op 19 oktober 2017, proces-verbaalnummer [sessienummer ], is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten en “A” staat voor antwoord verdachte:

[belanghebbende]
V: [medewerker] heeft het volgende verklaard in relatie tot [belanghebbende]:
G1072 “V: Wat waren uw werkzaamheden binnen [belanghebbende]?
p 12/16 A: in 2012 begon mevrouw [bestuurder] grote bedragen uit te lenen. Dit deed ze helemaal zelf. In 2014 werd het haar iets te veel en vroeg ze aan mij of ik dit wilde bijhouden in een kladboekhouding maar dit heb ik in het [programma] boekhoudprogramma bijgehouden omdat ik dat beheers. Vanaf medio 2014 ben ik dit gaan doen in [programma]. In eerste instantie regelde mevrouw [bestuurder] alles via haar eigen bankrekening, het was een onderneming zonder bankrekening. Volgens mij ergens medio 2014 was er ook een bankrekening bij [bank] en die kon ik dan ook bijhouden in [programma]. Alle andere betalingen waarvan mevrouw [bestuurder] zei dat gedaan waren, werden in rekening-courant verhouding met mevrouw [bestuurder] verrekent. Twee weken geleden vertelde zij mij dat ze in [plaats 1] ook een belastingaangifte moest indienen en dat ze hiervoor een jaarrekening moest hebben. Ik ben toen aan de slag gegaan om de jaarstukken op te maken. Ik heb de jaarstukken van [belanghebbende] opgemaakt voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017, die zitten in de computer."
(…)
V: Heeft u [medewerker] opdracht gegeven voor het maken van de jaarrekeningen van [belanghebbende] vanaf
2013?
A: Nee, ik heb geen opdracht gegeven om de jaarrekeningen te maken. Ik heb gezegd om het concept op te maken, ik kan deze dan controleren. Hierna kan ik deze doorsturen naar de accountant in [plaats 1]. Hij heeft alle cijfers en kan die samenvatten.
V: Bedoelt u dan dat meneer [medewerker] alle cijfers heeft?
A, Ja, hij kan alles samenvatten.
(…)
A: [Belanghebbende] heeft een kantoor in [plaats 1]. (…)
(…)
V: Kunt u het kantoor beschrijven?
A: Het kantoor is gevestigd in het kantoor van de accountant. Hij doet de boekhouding voor heel veel firma's.
(…)
V: Heeft [belanghebbende] daar een eigen exclusieve kantoorruimte?
A: Nee, niet nodig maar altijd mogelijk.
V: Wat bedoelt u daarmee?
A: Als je meer wilt doen in [plaats 1], als je personeel hebt dan is het mogelijk dat de accountant dat regelt. Hij heeft op een andere verdieping aparte units.
V: Heeft [belanghebbende] ooit ruimte gehuurd in [plaats 1]?
A. Nee. Ik betaal wel de accountant voor ons gedeelte van het kantoor.
V: U zegt dat [belanghebbende] alleen klanten in Nederland heeft.
Heeft [belanghebbende] inderdaad uitsluitend klanten in Nederland?
A: Meestal wel. (...)”
2.10.
In een “Proces-verbaal van bevindingen Overzicht financieringen”, proces-verbaalnummer [sessienummer ], opgemaakt op 27 maart 2019 is onder meer vermeld:
“Aanleiding voor het onderzoek (…) was de financiering van een jachthaven in [plaats 2] in 2014. Het grootste deel van de financiering van deze jachthaven zou afkomstig zijn van een rechtspersoon uit [plaats 1], genaamd [belanghebbende] (RP1) [[naam 2]] en [[bestuurder]] zijn de betrokken personen van deze onderneming.
Verder bleek dat [[naam 2]] en [[bestuurder]] zijn te liëren aan meerdere rechtspersonen in zowel Nederland als het buitenland, te weten.
 [B.V.] (RP2)
 [Y 1] (RP4)
 [B.V.] (RP3)
 [Y 2] (RP16)
 [Y 3] (RP13)
 [bedrijf 1] (RP11)
 [X] (RP14)
 [Y 4] (RP15)
Het primaire onderzoeksdoel was om na te gaan of [belanghebbende] in Nederland en/of het buitenland meerdere financieringen heeft verstrekt en of deze financieringen mogelijk met uit misdrijf verkregen gelden zijn gefinancierd. Hieruit kwam naar voren dat [belanghebbende] diverse, kortlopende, financieringen heeft uitstaan in binnen- en buitenland. De overeengekomen rentepercentages liggen tussen de 7% en 10%.
Aangezien [[bestuurder]] en [[naam 2]] betrokken zijn dan wel zijn geweest bij de hierboven genoemde rechtspersonen, hebben zij de mogelijkheid dan wel gehad om invloed uit te oefenen op het gevoerde beleid binnen het concern, waaronder het verstrekken van financieringen en het aankopen van onroerend goed. [[bestuurder]] en/of [[naam 2]] hebben te allen tijde de mogelijkheid gehad om over het in de ondernemingen aanwezige vermogen, ongeacht in welke vorm dan ook, te beschikken.”
Informatiebeschikking
2.11.
Op 1 juli 2016 vindt een executieveiling plaats van de jachthaven in [plaats 2] (zie 2.5) omdat de eigenaren van de jachthaven niet (meer) voldeden aan de voorwaarden van de geldleningsovereenkomst. Belanghebbende heeft de jachthaven in haar hoedanigheid van hypotheeknemer executoriaal verkocht aan [B.V.] [bedrijf 1]. [naam 2] is (middellijk) enig aandeelhouder van [B.V.] [bedrijf 1]. [bestuurder] is bestuurder van [B.V.] [bedrijf 1].
2.12.
Naar aanleiding van de onder 2.5 genoemde vordering van het fiscale dossier en de onder 2.11 vermelde executieveiling verzoekt de inspecteur het Openbaar Ministerie bij brief van 19 december 2016 om aan hem op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de fiscaal relevante informatie uit het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende te verstrekken.
2.13.1.
De inspecteur activeert eind december 2016 het fiscale nummer van belanghebbende in de basissystemen vennootschaps- en omzetbelasting. Hierdoor wordt belanghebbende uitgenodigd tot het indienen van aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016.
2.13.2.
Naar aanleiding van het activeren van het fiscale nummer van belanghebbende stuurt de heer Van der Zee, de toenmalige belastingadviseur van belanghebbende, een brief aan de inspecteur. De brief is gedagtekend op 4 januari 2017 en vermeldt onder meer:
“Namens de in de marge genoemde klant, [belanghebbende], verzoek ik u vriendelijk een duidelijke uitleg te geven omtrent het activeren van het fiscale nummer voor deze entiteit in uw basissystemen. U gaf mij telefonisch aan hedenochtend, dat op expliciet verzoek van de klant tot afgifte van een fiscaal nummer was overgegaan. Daarin kan de klant zich evenwel niet herkennen.
Naar ik heb begrepen van [[bestuurder]], van [belanghebbende] is deze entiteit gevestigd in [plaats 1]. Verder heeft deze entiteit geen registratie in Nederland (behoudens dan nu het door de fiscus onlangs geactiveerde fiscale nummer voor de vennootschapsbelasting en omzetbelasting). De klant herkent zich hier helemaal niet in. De activiteiten van de klant zijn namelijk beperkt tot het verstrekken van geldleningen uit [plaats 1] aan derde partijen (met hypothecaire inschrijving ter zekerheid).
Op basis van deze feitelijkheden kom ik - eerlijk gezegd - ook niet tot een formele vaststelling van een belastingplicht van [belanghebbende] in Nederland voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Bovendien, de rentebetalingen en aflossingen op de verstrekte leningen aan derde partijen worden allemaal gestort op de officiële bankrekening van [belanghebbende] in [plaats 1].”
2.14.
In een e-mail van 13 januari 2017 van [bestuurder] aan de inspecteur is onder meer vermeld:
“I must tell you that, [belanghebbende] is not obliged to file VAT in Dutch.
(…)
The only business activity of [belanghebbende] is to finance entities in Holland, Germany and France to procure real estates or merchandise, out of [plaats 1] against collaterals.
(…)
I have no function in [belanghebbende]. [[naam 2]] gives me full authority to act and handle on his behalf for all issues concerning [belanghebbende].”
2.15.
In een e-mail van 24 januari 2017 gericht aan [bestuurder] schrijft de inspecteur, voor zover van belang:
“(…)
3) Waar wordt de winst van [belanghebbende] belast? Graag bewijsstukken alsmede jaarrekeningen over de periode 2012 tot en met 2016 van [belanghebbende].”
2.16.
Bij brief van 23 februari 2017 stuurt de inspecteur een aantal vragen aan de (toenmalige) belastingadviseur van belanghebbende. De brief vermeldt voor zover van belang:
“(…)
Omzetbelasting
U stelt zich op het standpunt dat geen voor de heffing van de omzetbelasting relevante activiteiten in Nederland hebben plaatsgevonden. [Belanghebbende] heeft volgens uw mededeling inmiddels aan de formele vereisten voldaan qua aangifte. Ter zake deskundige collegae zal ik vragen om advies wat te doen met deze aangiften. Ik zal daar zodoende op dit moment nog geen inhoudelijk standpunt over innemen. Van belang is allereerst immers dat een juist en volledig beeld van alle activiteiten van [belanghebbende] wordt verkregen.
Vennootschapsbelasting
Activiteiten [belanghebbende]
Mevrouw [bestuurder] verklaart dat [belanghebbende] nooit onroerende zaken in Nederland heeft gekocht of verkocht. Dit is echter volgens mijn informatie uit notariële akten onjuist:
01-7-2016 [belanghebbende] treedt blijkens notariële akte op als verkoper van het complex ”[complex]" en bijbehorend gebouw te [plaats 2] voor totaal € 2.000.000. Dit wegens niet nakoming van verplichtingen van de eigenaar. Koper is [B.V.]., een concernvennootschap. Mevrouw [bestuurder] is blijkens op internet aangetroffen persberichten persoonlijk aanwezig bij de veiling en is ook als zodanig in minimaal twee artikelen als woordvoerder van [belanghebbende] geciteerd.
19-9-2016 verleent [belanghebbende] een hypotheek van € 10.000.000 op dezelfde onroerende zaak.
(…)
12-7-2016 [belanghebbende] treedt op als verkoper van onroerend goed aan [B.V.]. Betreft: appartementen nummers 1, 15 en 16 "Slottstaete" [adres 4] te [plaats 5]. Overdrachtsprijs € 270.000,=
Daarnaast financiert [belanghebbende] diverse onroerende zaken te [plaats 6], [plaats 7], [plaats 8] en onroerend zaken van [naam 3], [bedrijf 2], [naam 4] en [bedrijf 3], alsmede [naam 5]. Deze lijst is niet uitputtend bedoeld. Duidelijk is in elke geval dat [belanghebbende] naast genoemde verkopen vooral actief is in financiering van onroerende zaken in Nederland.
VRAAG 3: Graag ontvang ik een toelichting van mevrouw [bestuurder] op de activiteiten nu helder is dat [belanghebbende] juist op de Nederlandse markt voor (financiering van) onroerende zaken actief is. Heeft [belanghebbende] een vergunning nu men zich op een terrein begeeft waarop ook professionele kredietverstrekkers actief zijn en dit (kennelijk) de hoofdactiviteit van [belanghebbende] is?
Aandeelhouderschap [belanghebbende] en relatie [bestuurder]
In het Companies Registry is op dit moment mevrouw [bestuurder] ingeschreven als aandeelhoudster van [belanghebbende].
In het verleden was ene heer [bestuurder] aandeelhouder, eveneens een persoon afkomstig uit [land]. Deze persoon is ter sprake gebracht tijdens een bespreking op 6 september 2011 te [plaats 3] door mijn collega [collega] en ondergetekende.
Uitdrukkelijk is toen door mevrouw [bestuurder] meegedeeld dat er geen enkele (familie)relatie was tussen haarzelf en de destijdse aandeelhouder [bestuurder]. Destijds was de heer H [naam 2] wel al de bestuurder/directeur van [belanghebbende]. De heer [bestuurder] zou, zo werd ons toegelicht, een oude bekende zijn van de heer [naam 2] en zijn vermogen hebben verdiend in de textielhandel. Mevrouw [bestuurder] heeft tegen ons verklaard dat [bestuurder] ook de eigenaar was van de voorraad Chinese kunst etc. die in het pand [adres 2] te [plaats 3] was opgeslagen en welke voorraad zij volgens haar zeggen slechts in consignatie had met de bedoeling verkoopactiviteiten te gaan ontwikkelen.
VRAAG 4: Hoe zijn, kennelijk na 6 september 2011, de aandelen van [belanghebbende] verworven door mevrouw [bestuurder]? Wanneer? Hoe is dit vastgelegd? Welke prijs? Wie was de verkoper? [bestuurder]? Rechtstreeks? Middellijk? Graag ontvang ik de stukken (waaronder in ieder geval de overeenkomst van aankoop) ter inzage alsmede een duidelijke toelichting bij deze stukken waarmee voorgaande vragen beantwoord worden. Stukken graag in de Nederlandse, Engelse of Duitse taal.
(…)
Fiscale status [belanghebbende] in [plaats 1] en structuur
VRAAG 6: Wat is de fiscale status van [belanghebbende] in [plaats 2]? Zijn er aangiften door de HK fiscus uitgereikt? Wordt er belasting afgedragen zo ja in welke vorm? Graag ontvang ik van de relevante stukken een afschrift, ook weer voor mij leesbaar.
VRAAG 7: [belanghebbende] behoort tot de structuur van de NL vennootschappen van mevrouw [bestuurder] en/of de heer H. [naam 2]. Is er een schematische weergave beschikbaar van
het gehele "concern"? Graag ontvang ik een organigram ter inzage. Voor het geval er in de loop van de tijd wijzigingen zijn opgetreden in de structuur ontvang ik graag inzage in de organigrammen van de verschillende periodes.
Plaats bedrijfsgebeuren
Het daadwerkelijke bedrijfsgebeuren van [belanghebbende] behelst volgens mevrouw [bestuurder] de financiering van onroerende zaken in Nederland. Andere activiteiten van [belanghebbende] zijn mij (nog) niet bekend. Ik wees in mijn vorige brief/mail op het adres in [plaats 2] dat kwalificeert als een adres van een trustkantoor. Dit roept bij mij de vraag op of er in [plaats 1] mogelijk slechts sprake is van een "papieren" inschrijving.
Inmiddels is mij, zie hiervoor, een verzameling NL-onroerende zaken bekend waarbij [belanghebbende] is/was betrokken. Steeds betreft het Nederlandse debiteuren/ leningnemers. Mevrouw [bestuurder] en de heer [naam 2] hebben in Nederland op de [adres 2] te [plaats 3] een kantooradres waar een groot deel van het jaar activiteiten worden uitgeoefend voor andere vennootschappen die aan hen gelieerd zijn.
De financieringsactiviteiten van [belanghebbende] lopen via Nederlandse notarissen. Civiele en fiscale adviezen komen ook uit Nederland. Kortom de band met Nederland is zeer intensief en permanent.
VRAAG 8: Graag verneem ik van mevrouw [bestuurder] hoe de eerste contacten met de te financieren debiteuren tot stand zijn gekomen? Waar? Wanneer? Hoe komt [belanghebbende] aan deze klanten? Wie voerde namens [belanghebbende] de onderhandelingen? Waar? Is er een agenda om de afspraken te staven? Zo ja, dan ontvang ik deze graag ter inzage.
Graag een overzicht per debiteur hoe de contacten verlopen zijn, wiens initiatief het was om de geldlening aan te gaan en hoe dit alles praktisch is geregeld van begin tot einde. Moeten de klanten alles in [plaats 1] regelen? Op [land]? Op de Filipijnen? Of worden dergelijke (grote) leningen naar ik vermoed in Nederland geregeld? Graag ontvang ik inzage in de gevoerde (e-mail) correspondentie met betrokkenen.
Verblijfplaats en inschrijving en paspoort mevrouw [bestuurder]
VRAAG 9: Ook graag een overzicht waaruit duidelijk blijkt waar mevrouw [bestuurder] zich in de afgelopen jaren feitelijk bevond. Wanneer is ze doorgaans in [land], wanneer in Nederland, wanneer in Duitsland? Is er, zoals ik enige jaren geleden met mijn collega meende vast te kunnen stellen, een min of meer seizoensmatig reispatroon? Maakt u dit s.v.p. aannemelijk met reisbescheiden zoals vliegtickets etc.
VRAAG 10: Op de kopie van het paspoort van mevrouw [bestuurder] zijn handmatig een tweetal adressen vermeld. Is het paspoort in origineel op deze wijze afgegeven?
Wie heeft deze handgeschreven adressen op het paspoort aangebracht? Is er geen apart Taiwanees paspoort?
(…)
Jaarrekeningen
VRAAG 14: Nogmaals het verzoek om de jaarrekeningen van [belanghebbende] ter inzage te sturen nu [belanghebbende] in Nederland actief is op de markt van financieringen van onroerende zaken, dit de enige dan wel overwegende bedrijfsuitoefening lijkt te zijn, en ik mij een oordeel wil vormen over de feitelijke leiding en de feitelijke activiteiten van [belanghebbende] in ruime zin. Graag ook hier stukken die voor mij in leesbare vorm zijn.
Formeel
Ik heb het m.i. gerechtvaardigde vermoeden dat in dit geval een Nederlands heffingsbelang aan de orde zou kunnen zijn. Dat is ook de basis geweest voor het uitreiken van aangiften vennootschapsbelasting. (artikel 6 lid 1 AWR).
Als gevolg hiervan gelden de artikelen 47 en volgende van de AWR. Ik verzoek u als adviseur jegens [belanghebbende] c.q. de heer [naam 2] en mevrouw [bestuurder] de verplichtingen, die hierboven belichaamd zijn in een aantal vragen, nogmaals duidelijk te maken en zorg te laten dragen dat de beantwoording nauwgezet wordt verricht.
Het is evident dat medewerking moet worden verleend zodat de inspecteur de feiten volledig kan overzien en er een gedegen beslissing kan worden genomen, voor in ieder geval vennootschapsbelasting, omzetbelasting en eventueel inkomstenbelasting, hoe die ook uitvalt.
Weigering om de benodigde informatie volledig te verstrekken zou kunnen leiden tot een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a AWR met alle gevolgen voor de bewijslast van dien, Ik verzoek u met name mevrouw [bestuurder] maar ook de heer H. [naam 2] hierop te wijzen zodat dit achterwege kan blijven.”
2.17.
Bij brief van 21 maart 2017 is namens belanghebbende gereageerd op voormelde vragenbrief. De reactie vermeldt onder meer:
“Cliënte is van mening dat zij geen belastingplichtige voor de Nederlandse belastingen is, en naar objectieve maatstaven ook niet vermoed kan worden dat zij als zodanig kan worden aangemerkt. Cliënte betwist dus dat de informatieplicht van artikel 47 Awr voor haar geldt. Desondanks is cliënte wel bereid informatie te verstrekken, maar enkel onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat er geen gronden zijn haar hiertoe verplicht te achten.
(…)
Omzetbelasting:
(…)
Cliënte heeft, uitdrukkelijk onder protest, nihilaangiften voor de btw gedaan. Cliënte is van mening niet tot het doen van aangifte voor de btw verplicht te zijn.
(…)
Activiteiten [belanghebbende]:
[Belanghebbende] verstrekt financieringen aan personen en vennootschappen in en buiten Nederland. Dat is een deel van het antwoord op uw vraag 3.
Uw stelling dat cliënte onroerende zaken financiert is niet juist. Soms staat die financieringen in verband met onroerend-goed projecten van de geldleners, maar bij die projecten heeft cliënte verder geen betrokkenheid.
Daar waar mogelijk bedingt cliënte wel zekerheid in de vorm van hypotheek- of pandrechten.
Uw stelling dat cliënte juist op de Nederlandse markt actief is, is ook onjuist. Cliënte is actief in meerdere andere landen, waaronder Spanje, Frankrijk, Duitsland, [land] en de Filippijnen. Als u uw stelling handhaaft, dient u die te onderbouwen*.
[Belanghebbende] is geen eigenaar van onroerend goed en handelt daar ook niet in, noch op eigen naam, noch op naam van derden.
[Belanghebbende] had wegens ter leen verstrekte gelden een recht van hypotheek op de (onroerende zaken van) jachthaven [complex] en heeft, wegens wanbetaling van de eigenaar/debiteur, gebruik gemaakt van haar recht van parate executie en is tot veiling overgegaan. Dat geldt ook voor het object Bergentheim. Cliënte was dus geen verkoper, maar opdrachtgever van een veiling.
(…)
U refereert in uw vraag 3 nog aan een vergunning. Cliënte kan deze vraag niet beantwoorden als zij niet weet welke vergunning u bedoelt. Gaarne een nadere toelichting dus op uw vraagstelling*.
Aandeelhouderschap [belanghebbende]:
Mevrouw [bestuurder] van cliënte heeft nooit verklaard dat de heer [bestuurder] geen familie van haar is. Uw verhaal over wat er toen over de heer [bestuurder] zou zijn besproken wordt voor kennisgeving aangenomen.
De afspraken die wel of niet met mevrouw [bestuurder] zijn gemaakt over de overname van het aandelenpakket in cliënte, zijn voor de beoordeling van de belastingplicht in het kader van de vennootschapsbelasting niet relevant.
Voor het vertalen van stukken in een door u gewenste taal, is geen grondslag. Dit is de beantwoording van uw vraag 4. Indien u een andere mening heeft, dan dient u dat te onderbouwen*.
(…)
Fiscale status [belanghebbende]:
[belanghebbende] is belastingplichtig in [plaats 1]. Dat is voor een naar het recht van [plaats 1] opgerichte en functionerende vennootschap ook het uitgangspunt. Dat vloeit ook voort uit het belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1] (in werking getreden per 1 januari 2012), dat beoogt dubbele belastingheffing te voorkomen. Welke en hoeveel belasting cliënte in [plaats 1] betaalt, is enkel een zaak tussen haar en de belastingautoriteiten aldaar. Dat is het antwoord op vraag 6.
Overigens mis ik in uw schrijven elke verwijzing naar dat belastingverdrag. Ik wil van u weten hoe u de discussie over de mogelijke belastingplicht van cliënte plaatst in het kader van de regels van dat verdrag*.
[Belanghebbende] behoort tot geen enkele structuur van NL vennootschappen, noch van mevrouw [bestuurder], noch van de heer [naam 2]. Er is ook geen organigram.
Mevrouw [bestuurder] is 100% aandeelhouder van [belanghebbende] en deze vennootschap heeft geen zuster-, moeder- of dochtervennootschappen. Dit is het antwoord op vraag 7.
Plaats bedrijfsgebeuren:
Als u met "bedrijfsgebeuren" de activiteiten van [belanghebbende] bedoelt, verwijs ik u voor wat betreft de inhoud daarvan naar het antwoord op vraag 3.
Cliënte houdt kantoor in [plaats 1] en of daar ook een trustkantoor gevestigd is of niet, is irrelevant. Cliënte betwist dat overigens. Cliënte heeft enkel bankrekeningen in [plaats 1] (dus niet in Nederland) en heeft enkel een accountant in [plaats 1] (dus niet in Nederland). Betalingen aan cliënte vinden enkel plaats in [plaats 1]. Als u het kantoor in [plaats 1] wilt bezoeken, kunt u daarvoor een afspraak maken.
De financieringsactiviteiten van cliënte verlopen niet via Nederlandse notarissen. Nederlandse notarissen zijn enkel betrokken bij het vestigen van een hypotheekrecht in Nederland. Deze handelen vaak op grond van een door [belanghebbende] verstrekte volmacht, omdat mevrouw [bestuurder] en/of de heer [naam 2] doorgaans in het buitenland verblijft.
Cliënte komt op verschillende manieren in contact met personen of bedrijven die geld willen lenen; doorgaans via mond op mond reclame. Er is geen exclusieve modus waarop geldleningen tot stand komen; dat varieert al naar gelang de omstandigheden. Besprekingen vinden ook op diverse plaatsen op de wereld plaats.
Inzage in de agenda van mevrouw [bestuurder] of de heer [naam 2] is niet aan de orde, omdat dit geen enkele relevantie heeft voor het doel van de vragen. En datzelfde geldt voor de correspondentie met betrokkenen.
Geldleningsovereenkomsten worden doorgaans door een advocaat uit [plaats 1], naar het recht van [plaats 1] opgesteld. Civiel-juridische en fiscale adviezen komen uit alle windstreken, afhankelijk van de gevraagde expertise. Voorgaande is het antwoord op uw vraag 8.
Verblijfplaats mevrouw [bestuurder]:
Voor het beoordelen van de verblijfplaats van mevrouw [bestuurder], is haar reispatroon irrelevant. Dat is het antwoord op vraag 9. Als u een andere mening heeft, verzoek ik u die te onderbouwen*.
Uw vraag 10 lijkt geheel irrelevant als het gaat om de belastingplicht van [belanghebbende] voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Als u een andere mening heeft, verzoek ik u die te onderbouwen*.
(…)
Jaarrekeningen:
Het antwoord op de vraag of cliënte u jaarrekeningen gaat toezenden, houdt cliënte voorlopig in beraad. Eerst neemt cliënte graag kennis van uw visie op de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1], inzake de voorkoming van dubbele belastingheffing*.”
2.18.
In een brief van 7 juni 2017 van de inspecteur aan belanghebbende is voor zover van belang vermeld:
“(…)
Als doel geldt onverkort: de beoordeling van de mogelijke belastingplicht in Nederland van [belanghebbende] voor de heffing van de vennootschapsbelasting.
(…)
Omzetbelasting
Ik verwijs naar mijn antwoord in de brief van 23 februari 2017. Zo lang [belanghebbende] dan wel u als bevoegd bestuurder geen duidelijk, inzichtelijk, beeld geeft van alle activiteiten van [belanghebbende] houd ik noodgedwongen belastingplicht, mede voor de heffing van de omzetbelasting, als mogelijkheid open. Dat [belanghebbende] geen OB nummer heeft aangevraagd, maar dat dit door de administratie van de Belastingdienst is verstrekt is hierbij niet relevant.
(...)
Vennootschapsbelasting
Activiteiten [belanghebbende]
Ik constateer dat u met mij van mening bent dat [belanghebbende] financieringen aan (rechts)personen in Nederland verstrekt tegenover vergoeding van een rente. Zonder verdere informatie kan ik niet toetsen, essentieel voor de bepaling van de belastingplicht, hoe het absolute en relatieve gewicht is van de op Nederland gerichte activiteiten. Deze informatie is noodzakelijk gelet op onder andere de artikelen 4, 5 en 7 van het
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting tot belastingen naar het inkomen. Hierna te noemen: het Verdrag
In mijn vorige brief heb ik overigens slechts tot uitdrukking willen brengen dat [belanghebbende]financieringen verstrekt die in voorkomende gevallen verzekerd worden door het recht van hypotheek op onroerende zaken in Nederland. De stelling van [belanghebbende] is dat men actief is in meerdere landen. Zoals aangegeven is mij daar niets van bekend, noch kan ik het belang van Nederland inschatten in het geheel. Wie stelt moet in het belastingrecht het (begin van) bewijs leveren, dus ik nodig u hierbij uit daarvoor zorg te dragen. Ook hier geldt dat deze informatie nodig is voor het beoordelen van een juiste verdragstoepassing.
U heeft indertijd, tijdens de discussie over de leningen aan de heer [naam 6], verklaard dat de klanten allen in Nederland gevestigd zijn en [belanghebbende]alleen in Nederland geld uitleent met als valuta de euro, dus niet de [plaats 2] dollar of andere valuta. Daarom heb ik onlangs gevraagd om de jaarstukken, om de opeens andersluidende beweringen te toetsen. Hier wordt gevraagd naar concrete feiten en bewijs; dit is ten principale geen "fishing expedition" maar noodzakelijk om de "resident" bepaling van artikel 4 van het Verdrag te toetsen alsmede de "permanent establishment" vast te stellen zoals bedoeld in artikel 5 van het eerder genoemde Belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1] .
(…)
Verbondenheid
[B.V.], gevestigd [adres 2] te [postcode] [plaats 3], is een concernvennootschap van [belanghebbende] naar mijn uit informatie blijkt. Immers, aandeelhouder en directie van [belanghebbende] en [B.V.] bestaan, in elk geval tot zeer recent, uit mevrouw [bestuurder] en de heer [naam 2], zie bijvoorbeeld de akte van hypotheek repertoriumnumer [nummer 2] verleden op 19 september 2016. Op grond van artikel 10a vierde lid letter c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is daarom sprake van verbonden lichamen oftewel concernvennootschappen.
Om iedere onjuistheid uit te sluiten op dit punt heb ik om een organigram gevraagd. Helaas constateer ik dat betrokkenen,
in wiens macht dit ligt,geen opheldering over de ware opzet en omvang van hun (verbonden) ondernemingen en rechtspersonen verschaffen. Zeker ook op dit punt is geen sprake van een "fishing expedition" maar van concrete en noodzakelijke informatie om de inspecteur in staat te stellen zijn werk naar behoren te doen. Daarom nogmaals de vraag om een schets van de totale structuur zeker nu meerdere vennootschappen van betrokkenen in beeld zijn. Zonder een totaaloverzicht van de structuur is het niet mogelijk om artikel 9 van het Verdrag juist toe te passen.
(…)
Vergunning kredietverlening
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) is onder andere het volgende opgenomen ten aanzien van kredietverlening:
"
Afdeling 2.2.6. Aanbieden van krediet
§ 2.2.6.1 Vergunningplicht en -eisen
Artikel 2.60
• 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning krediet aan te bieden.
• 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd."
Om die reden heb ik in mijn eerdere brief gevraagd naar de vergunningen van [belanghebbende]. Nu ik uit uw brief begrijp dat [belanghebbende], ondanks dat haar werkzaamheid bedrijfsmatige kredietverschaffing in Nederland inhoudt, niets lijkt te weten van enige benodigde vergunning, meen ik daaruit te moeten concluderen dat tot op heden geen [XX] vergunning is aangevraagd noch afgegeven voor het bedrijfsmatig verstrekken van kredieten door [belanghebbende]. Graag verneem ik van u of mijn conclusie op dit punt juist is.
Aandeelhouderschap [belanghebbende] en relatie met [bestuurder]
Hetgeen u over uw relatie met de heer [bestuurder] heeft gezegd ligt genoegzaam vast in gespreksnotities uit 2011. Er was destijds geen reden om aan de verklaring van te twijfelen. Het is opmerkelijk dat u uw eerdere verklaringen op dit punt herroept.
Het is noodzakelijk dat in deze casus de feiten helder worden; zeker waar eerder door mevrouw [bestuurder] gedane uitspraken, tegenover meerdere ambtenaren in de uitoefening van hun functie, worden ontkend dan wel herroepen. Ik verzoek daarom mevrouw [bestuurder] nogmaals om opheldering. De opheldering is ook hier noodzakelijk voor de juiste verdragstoepassing.
Vertalingen
Wat het vertalen van stukken betreft: hiervoor is de grondslag te vinden in artikel 49 AWR. De aangeleverde stukken in het Chinees/Taiwanees (?) zijn onduidelijk omdat ze voor mij als inspecteur onleesbaar zijn (art. 49 eerste lid AWR) en er evenmin een leesbare afdruk van kan worden gemaakt (art. 49 tweede lid AWR).
In ieder geval concludeer ik dat [belanghebbende] op geen enkele wijze vraag 4 wenst te beantwoorden, (…).
Ik stel u nogmaals in de gelegenheid om te voldoen aan de gevraagde beantwoording van deze vragen in het Nederlands, Engels of Duits.
Fiscale status [belanghebbende] in [plaats 1] en structuur
Helaas constateer ik dat u mijn vraag 6 niet wenst te beantwoorden. Ook deze informatie is onontbeerlijk voor een juiste verdragstoepassing. Ik stel u nogmaals in de gelegenheid om te voldoen aan de gevraagde beantwoording van deze vraag.
Zo nodig zal ik gebruik maken van de mogelijkheden om inlichtingen te vragen bij de bevoegde autoriteiten te [plaats 1] en andere jurisdicties zoals Duitsland om te bezien wat de fiscale situatie van [belanghebbende] aldaar is tenzij deze gegevens alsnog worden verstrekt. Dit uiteraard onverkort de eventuele toepassing van artikel 52a AWR.
Hiervoor gaf ik gemotiveerd aan dat [belanghebbende], vanuit Nederlands belastingperspectief, behoort tot een concern, en daarom - meer specifiek – als verbonden lichaam van andere rechtspersonen kan gelden. De weigering om inzicht te verschaffen in het geheel door een structuurtekening te overleggen kan ik dan ook moeilijk anders kwalificeren als een poging tot obstructie waarmee kennelijk wordt gepoogd om ook vraag 7 te omzeilen.
Plaats bedrijfsgebeuren [belanghebbende]
Het daadwerkelijke bedrijfsgebeuren van [belanghebbende] behelst volgens (eerdere) verklaringen van mevrouw [bestuurder] financieringsactiviteiten, waarbij ik aanteken dat deze kennelijk in Nederland vooralsnog zonder vergunning van de [XX] plaatsvinden. Andere activiteiten van [belanghebbende] zijn mij (nog) niet bekend bij gebrek aan inzicht/transparantie.
U verschaft vooralsnog geen informatie over de activiteiten van [belanghebbende] buiten Nederland en daardoor kan ik niet vaststellen of er hierbij van enige "substance" sprake is. Ik meen dat u in het belang van [belanghebbende], en mede ter beëindiging van deze discussie, ingeval van afdoende substance van werkzaamheden van [belanghebbende] buiten Nederland de gerede partij bent om deze informatie aan te leveren. Daarnaast geeft u geen inzicht in de redenen voor het herroepen of intrekken van de eerder tegenover de inspecteur afgelegde verklaringen ten aanzien van de werkzaamheden van [belanghebbende]. Dit klemt temeer daar de aangetroffen financieringen hoge rentepercentages dragen. Daaruit leid ik af dat deze debiteuren, om welke reden dan ook, niet in staat zijn elders, onder normale marktcondities, voldoende middelen aan te trekken. Een nader onderzoek artikel 53 AWR bij de debiteuren in Nederland is derhalve noodzakelijk om de activiteiten beter te kunnen duiden.
De feitelijke gang van zaken bij het verstrekken van de leningen wordt door uw advocaat zeer globaal omschreven. Ik duidde aan dat de directie van [belanghebbende]naar mijn mening feitelijk een adres te [plaats 3], ter beschikking heeft/had, van waar uit u in elk geval doende was met de bedrijfsactiviteiten van de andere verbonden vennootschappen.
Indien u van mening bent dat mijn visie onjuist is, zie ik niet in welk belang [belanghebbende] heeft bij het niet verstrekken van de agenda's en de correspondentie. Immers, door verstrekking zouden uw stellingen aan geloofwaardigheid winnen. Ook de jaarrekeningen van [belanghebbende] bevatten vermoedelijk meer relevante informatie over de activiteiten van [belanghebbende] en de plaats van Nederland in het geheel, en daarom heb ik verzocht om die aan mij te verstrekken.
Ik moet er echter vooralsnog van uitgaan dat de Nederlandse activiteiten de enige of nagenoeg enige activiteiten zijn. Dit is onder meer van belang voor de bepaling van het "center of vital interests" als bedoeld in artikel 4 lid 3 letter a van het Belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1].
Verblijfplaats en inschrijving en paspoort mevrouw [bestuurder]
Uw antwoord op vraag 9 kan ik in het geheel niet plaatsen. De verblijfplaatsen van de directie zijn van belang om te bepalen waar de "key decisions" ten aanzien van de bedrijfsvoering van [belanghebbende] worden genomen. Evident is dat deze samenhangen met de persoon van mevrouw [bestuurder]; daarover bestaat geen verschil van mening.
Andere bevoegde personen zijn namelijk niet in beeld. Nu u alle gevraagde feitelijke informatie afschermt valt haast als vanzelf uw verblijf in Nederland en werkzaamheden aan de [adres 2] te [plaats 3] als doorslaggevend op; dit gevoegd bij de nu bekende Nederlandse activiteiten van [belanghebbende].
Daarenboven is mevrouw [bestuurder] eerst sinds 13 maart 2017, als kennelijk gevolg van mijn eerdere brieven, ingeschreven in het [gebouw] te [land]. Een vroegere inschrijving is niet overgelegd. Vraag 9 is daarom zeker niet voldoende beantwoord.
Tot mijn spijt constateer ik dat vraag 10 in het geheel niet wordt beantwoord.
(…)
De vragen 10 (…) zijn in onderling verband bezien relevant voor de bepaling van de plaats waar door het bestuur van [belanghebbende] de zogenaamde "key decisions" ten aanzien van de bedrijfsvoering worden genomen. Ik verzoek u daarom nogmaals om vraag 10 te beantwoorden.
(…)”
2.19.
In een brief van 20 juni 2017 is namens belanghebbende gereageerd op voormelde vragenbrief. De reactie vermeldt onder meer:
“1. Het doel van uw onderzoek is de beoordeling van de mogelijke belastingplicht in Nederland van [belanghebbende] voor de heffing van de vennootschapsbelasting; zie blz. 2, 4e alinea van uw brief.
Dat betekent, zo is mijn conclusie, dat uw onderzoek in ieder geval geen betrekking heeft op de belastingplicht van andere (rechts)personen, noch op de heffing van andere belastingen. Wilt u dit met zoveel woorden bevestigen? En als deze conclusie niet juist is, dan hoor ik dat ook graag.
2. Op verschillende plaatsen in uw brief verwijst u naar het Belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1] en hanteert u bepaalde artikelen uit dit Verdrag als grondslag voor en toelichting op uw stellingen en/of vragen.
Ik wil graag klip en klaar -en met de nodige onderbouwing- van u horen of het standpunt van de Belastingdienst is dat dit Verdrag in casu van toepassing is en het toetsingskader is, of juist niet. Let wel, dit staat los daarvan tot welke conclusies de eventuele toepassing van het Verdrag moet leiden.
3. Indien het standpunt van de Belastingdienst is dat dit Verdrag van toepassing is, dan constateer ik dat er kennelijk onduidelijkheid bij de Belastingdienst bestaat over de uitkomst van de toetsing aan artikel 4 van dat Verdrag. Immers geeft u aan dat u de "resident" bepaling van artikel 4 van het Verdrag wil toetsen; zie blz. 4, 3e alinea.
Ik wil graag van u vernemen of -en zo ja, op welke gronden- het standpunt van de Belastingdienst is dat er onduidelijkheid is over het "inwonerschap" van [belanghebbende], nu vaststaat dat [belanghebbende] in [plaats 1] en naar het recht van [plaats 1] is opgericht en de vennootschap aldaar gevestigd is (en kantoor houdt); zie artikel 4, lid 1, sub b onder iii van het Verdrag.
4. Als de conclusie van de Belastingdienst is dat [belanghebbende] "inwoner" van [plaats 1] als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag is, dan is - zo is mijn constatering- welhaast onvermijdelijk ook de conclusie te trekken dat [belanghebbende] primair in [plaats 1] belastingplichtig is; zie ook artikel 7, lid 1 van het Verdrag.
Als de Belastingdienst een andere conclusie trekt (bijvoorbeeld van mening is dat het Verdrag wel van toepassing is en [belanghebbende] ook inwoner van [plaats 1] is in de zin van artikel 3 van het Verdrag, maar er geen primaire belastingplicht in [plaats 1] is), dan hoor ik dat graag met zoveel woorden en met de nodige onderbouwing.
5. Indien het uitgangspunt van de Belastingdienst is dat [belanghebbende], conform art. 4 en 7, lid 1 van het Verdrag primair in [plaats 1] belastingplichtig is, dan kan zich een uitzonderingsmogelijkheid voordoen (en kan [belanghebbende] alsnog -deels- in Nederland belastingplichtig zijn) indien er sprake is van een "vaste inrichting" in Nederland, als bedoeld in artikel 7, lid 1, jo, artikel 5 van het Verdrag.
Graag verneem ik van u of het de stelling van de Belastingdienst is dat onderhavig onderzoek en onderhavige discussie zich toespitsen op het antwoord op de vraag of er sprake is van een vaste inrichting van [belanghebbende] in Nederland, in de zin van artikel 5 van het Verdrag. Zo ja, dan kunnen wij onze discussie daarop toespitsen en daartoe voorlopig ook beperken.
Als het de stelling van de Belastingdienst is, dat de discussie zich hier niet op toespitst, maar er ook nog andere gronden zijn die kunnen leiden tot het aannemen van belastingplicht (voor de vennootschapsbelasting) van [belanghebbende] in Nederland, dan hoor ik dat graag met zoveel woorden van u en met de nodige onderbouwing.
6. U verzoekt om nadere informatie over -in uw ogen- gelieerde ondernemingen, met verwijzing naar o.a. artikel 7 van het Verdrag; zie blz. 4, 6e alinea.
Is het de stelling van de Belastingdienst dat deze informatie relevant is voor de toetsing van de eventuele belastingplicht van [belanghebbende] voor de Nederlandse vennootschapsbelasting (als zodanig) (en zo ja, waarom), of is het zo dat deze informatie eerst relevant is indien en nadat is vastgesteld dat [belanghebbende] in Nederland (deels) belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting?”
2.20.
In een brief van 20 september 2017 van de inspecteur aan belanghebbende is, voor zover van belang, vermeld:
“(…)
Op dit moment moet ik constateren dat [belanghebbende] geen antwoord heeft gegeven op de door mij gestelde vragen.
(…)
Zelfs voor de discussie vitale stukken zoals de jaarrekeningen van [belanghebbende] worden niet overgelegd. In de inmiddels ingediende aangiften vennootschapsbelasting van [belanghebbende] wordt wel van de inspecteur gevraagd om een uitdrukkelijke standpuntbepaling voor de heffing in te nemen gezien de vermelding van de stelling dat [belanghebbende]zichzelf niet in Nederland belastingplichtig acht.
Dit standpunt kan ik niet innemen zonder inzicht in de feiten. Daartoe hoort allereerst kennisname van de diverse gespecificeerde jaarrekeningen en een gedetailleerde toelichting daarop, zodat ik mij een goed beeld van de activiteiten van [belanghebbende] kan vormen. Dat is wel het minimum dat voor deze beoordeling noodzakelijk is.
(…)
Reikwijdte onderzoek:
Uw vraag onder 1. van uw brief van 20 juni jl. kan ik echter met JA beantwoorden. De discussie gaat over de belastingplicht van [belanghebbende] voor de vennootschapsbelasting in Nederland. Onverlet, dat de aangetroffen en aan te treffen feiten zouden kunnen leiden tot consequenties voor andere belastingen of (rechts)personen. Maar dit is een meer algemeen voorbehoud dat ik moet maken. De insteek is: zijn de activiteiten van [belanghebbende] in Nederland belastbaar omdat er een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger aan te wijzen is. (…)
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat [belanghebbende] in het kader van een discussie over de belastingplicht gehouden is om antwoord te geven op feitelijke vragen van de Belastingdienst op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Alle inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de bepaling van de belastingplicht mogen worden gevraagd door de inspecteur. Dat daartoe bijvoorbeeld zeker de jaarrekeningen behoren is evident.
Uitnodiging:
Gelet op de inhoud van uw brief van 8 augustus jl. nodig ik hierbij [belanghebbende] nogmaals uit om haar aanbod tot informatieverstrekking gestand te doen en te verstrekken:
1) De jaarrekeningen met toelichting zoals eerder werd verzocht;
2) Antwoorden door [belanghebbende] op enige - kennelijk door [belanghebbende] blijkens uw eerdere schrijven van 20 juni 2017 toch wel relevant geachte- door de inspecteur gestelde vragen.
(…)
Ik bied u tot en met 9 oktober 2017 de tijd om alsnog de antwoorden op de in mijn eerdere correspondentie opgenomen vragen in te dienen.
Voor het geval dat u niet voor genoemde datum heeft gereageerd dan wel ingeval u persisteert in uw standpunt dat [belanghebbende] niet gehouden is tot het geven van enig inhoudelijk antwoord, zie ik mij genoodzaakt om over te gaan tot het uitreiken van een informatiebeschikking.”
2.21.
De inspecteur heeft met dagtekening 10 oktober 2017 de onderhavige informatiebeschikking gegeven. De informatiebeschikking vermeldt onder meer:
“In het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar de belastingplicht voor de heffing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (artikel 2 lid 1 letter a Wet VPB 1969 dan wel artikel 3 lid 1 letter a Wet VPB 1969) van [belanghebbende], zijn op grond van artikel 47 lid 1 letter a van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegevens en inlichtingen verzocht ten aanzien van de belastingheffing van [belanghebbende] en boeken, bescheiden en gegevensdragers of de inhoud daarvan ter raadpleging gevraagd (artikel 47 lid 1 letter b AWR).
De volgende inlichtingen en gegevens werden verzocht in een e-mailbericht van 24 januari 2017, vraag 3:
1) Opgave van de plaats van belastingheffing over de resultaten van [belanghebbende] en stukken die deze belastingheffing aannemelijk maken;
2) Jaarrekening [belanghebbende] 2012;
3) Jaarrekening [belanghebbende] 2013;
4) Jaarrekening [belanghebbende] 2014;
5) Jaarrekening [belanghebbende] 2015;
6) Jaarrekening [belanghebbende] 2016.
De volgende inlichtingen en gegevens werden verzocht in een brief van 23 februari 2017:
7) Toelichting op de (Nederlandse) activiteiten van [belanghebbende] (vraag 3);
8) Opgave omtrent een eventueel aanwezige Nederlandse vergunning voor kredietverstrekking (vraag 3);
9) Wijze van verkrijging van de aandelen en omstandigheden (vraag 4);
10) Fiscale status c.a. van [belanghebbende] in [plaats 1] (vraag 6);
11) Concernschema en/of organigram in chronologische vorm van de plaats van [belanghebbende] in het geheel van NL rechtspersonen van de heer H. [naam 2] en Mevrouw [bestuurder] . (vraag 7);
12) Inlichtingen over de werkwijze bij het aangaan van financieringsrelaties door [belanghebbende] met Nederlandse klanten (vraag 8);
13) Inlichtingen over de verblijfplaats van de bestuurder/feitelijk leidinggever van [belanghebbende] en de reisbewegingen om de plaats van feitelijke leiding van [belanghebbende] vast te kunnen stellen (vraag 9);
14) Inlichtingen over het Nederlands woonadres van mevrouw [bestuurder], zoals vermeld is op haar Taiwanese paspoort (vraag 10);
15) Herhaalde vraag om de jaarrekeningen 2012 tot en met 2016 van [belanghebbende] te verstrekken (vraag 14).
(…)
Geconstateerd is derhalve op 10 oktober 2017 dat geen enkele van de onder 1 tot en met 15 gestelde vragen is beantwoord.
Informatiebeschikking.
Nu niet is voldaan aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 47 AWR, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a lid 1 AWR
Met deze beschikking stel ik uw verzuim ten aanzien van de inlichtingenplicht neergelegd in artikel 47 AWR formeel vast.
Toepassingsbereik.
Deze beschikking heeft betrekking op aanslagen vennootschapsbelasting en omzetbelasting ten name van [belanghebbende] over de kalenderjaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016.”
2.22.
Het verslag van het hoorgesprek op 2 oktober 2019 vermeldt, voor zover van belang:
“(…) in een mailbericht van 5 februari 2019 is de vraag gesteld om het proces verbaal 1611 met daarin de niet door de FIOD gezwarte passages volledig aan de fiscus te verstrekken, op dezelfde datum heeft Mw. [bestuurder] dat per mail geweigerd. Zodoende is er geen gedetailleerd inzicht in de bankrekeningen van [belanghebbende] omdat de Belastingdienst alleen pv1611 met gezwarte passages heeft ontvangen.”
2.23.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2020 is de inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen aan belanghebbendes bezwaar, omdat vraag 7 zoals opgenomen in zijn brief van 23 februari 2017 (onderdeel 11 in de informatiebeschikking) volgens hem voldoende is beantwoord door belanghebbende.
2.24.
Op 23 december 2021 heeft de strafkamer van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafrechtelijke procedure tegen belanghebbende (strafvonnis). De strafkamer van de Rechtbank Oost-Brabant heeft de aan belanghebbende ten laste gelegde strafbare feiten bestaande uit het (medeplegen van) witwassen en valsheid in geschrift bewezen verklaard.
2.25.
Tegen het strafvonnis is hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven voor zover deze betrekking heeft op de op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting en de onderdelen 1 tot en met 7, 10, 12 en 15.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking.
3.3.
De inspecteur concludeert ook tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar behalve voor zover hierin onderdeel 11 van de informatiebeschikking is vernietigd en tot vernietiging van de informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op de op te leggen aanslagen in de omzetbelasting en de onderdelen 8, 9, 13 en 14.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.1.
Belanghebbende stelt dat een aantal bijlagen bij het verweerschrift van de inspecteur, waaronder het “Proces-verbaal van aanvang onderzoek” (zie 2.6), het “Proces-verbaal van bevindingen Overzicht financieringen” (zie 2.10) en de verhoren van [bestuurder] en [naam 2] (zie 2.9.1 tot en met 2.9.3), irrelevant is voor de onderhavige procedure en is overgelegd om de rechtbank te misleiden.
4.1.2.
Belanghebbende voert aan dat het Openbaar Ministerie ‘valse’ processen-verbaal heeft gecreëerd op basis waarvan belanghebbende als verdachte is aangemerkt. De processen-verbaal missen elke vorm van concreet bewijs en de genoemde feiten en omstandigheden zijn niet in overeenstemming met de administratie en de waarheid. Ook voert zij aan dat het Openbaar Ministerie geen rechtsmacht over haar heeft omdat zij in [plaats 1] is gevestigd. Het aanmerken van belanghebbende als verdachte op grond van de processen-verbaal is een schending van de beginselen van een goede procesorde en moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
4.1.3.
Het betoog van belanghebbende dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de van het Openbaar Ministerie afkomstige stukken daarom buiten beschouwing moeten blijven, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of aan Nederland in strafrechtelijke zin rechtsmacht toekomt, in deze procedure niet aan de orde kan komen. Voor zover belanghebbende bedoelt dat het vonnis van de strafrechter en de daarin genoemde stukken buiten beschouwing moeten blijven omdat de processen-verbaal of andere stukken van het Openbaar Ministerie vals zijn, geldt dat belanghebbende geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die haar stelling onderbouwen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding die stukken buiten beschouwing te laten. De rechtbank voegt hieraan toe dat zij niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter. De rechtbank zal zelf een oordeel geven over de bewijskracht van deze stukken voor de onderhavige procedure.
4.1.4.
Dat de door het Openbaar Ministerie toegepaste verhoortechnieken invloed hebben gehad op de verklaringen die [bestuurder] en [naam 2] hebben afgelegd, zoals belanghebbende stelt, is niet gebleken. De blote stelling van belanghebbende is in dit verband niet voldoende. Hierbij geldt dat, anders dan belanghebbende lijkt te stellen, uit de processen-verbaal van verhoor van [bestuurder] die zijn gevoegd in het onderhavige dossier, blijkt dat [bestuurder] tijdens het eerste verhoor is gewezen op haar recht om zich te laten bijstaan door een advocaat en dat zij bij de volgende verhoren gebruik heeft gemaakt van dit recht. Dat het Openbaar Ministerie mogelijk een selectie heeft gemaakt van de verklaringen die [bestuurder] en [naam 2] hebben gegeven, neemt niet weg dat zij deze verklaringen wel hebben gegeven. Belanghebbende heeft ook geen concrete verklaringen aangevoerd die zijn weggelaten maar volgens haar wel van belang zijn. Ook overigens heeft belanghebbende niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat haar rechten op zodanige wijze zijn geschonden dat dit moet leiden tot het buiten beschouwing laten van de vruchten van het onderzoek.
4.2.
Voor zover belanghebbende met haar stelling dat de door het Openbaar Ministerie opgestelde bijlagen bij het verweerschrift irrelevant zijn voor de onderhavige procedure, (ook) de bevoegdheid van de inspecteur in twijfel heeft willen trekken, geldt dat de inspecteur gegevens mag opvragen voor zover hij zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen hierna in 4.4 tot en met 4.6 is vermeld.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangevoerd dat het door de inspecteur overgelegde proces-verbaal “fiscaal delict en valsheid in geschrift”, proces-verbaalnummer 1611, een groot aantal zwartgelakte passages bevat. Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, geldt dat uit de gedingstukken volgt dat de inspecteur alleen beschikt over het genoemde proces-verbaal met zwartgelakte passages (zie 2.22). Ter zitting heeft de inspecteur ook bevestigd dat de FIOD alleen een exemplaar van het proces-verbaal met zwartgelakte passages aan hem heeft verstrekt.
Informatiebeschikking
4.4.
Ieder is op grond van artikel 47, lid 1, AWR gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Artikel 52a, lid 1, AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
4.5.
Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498, en HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603, BNB 2016/48).
4.6.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent, hoeft de inspecteur niet aannemelijk te maken dat belanghebbende in Nederland belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting om op grond van artikel 47 AWR belanghebbende te mogen verzoeken de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn (vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603, BNB 2016/48). Dat belanghebbende zelf van mening is dat zij niet in Nederland belastingplichtig is, ontslaat haar evenmin van de verplichting om te voldoen aan een op artikel 47, lid 1, AWR gestoeld verzoek om inlichtingen aangaande haar (eventuele) belastingplicht (vgl. HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:673, BNB 2017/221).
4.7.
De inspecteur zal zijn standpunt dat de gevraagde gegevens van belang zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is, wel van enige onderbouwing moeten voorzien en het informatieverzoek mag geen zogenoemde ‘fishing expedition’ zijn (vgl. HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1137, V-N 2015/27.6).
Onderdelen 8, 9, 11, 13 en 14 van de informatiebeschikking
4.8.
Tussen partijen is, zo volgt uit de gedingstukken dan wel is ter zitting vast komen te staan, niet (meer) in geschil dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de op te leggen aanslagen in de omzetbelasting en op de onderdelen 8, 9, 13 en 14. Dit brengt mee dat het beroep van belanghebbende gegrond is. Onderdeel 11 van de informatiebeschikking is al in de uitspraak op bezwaar vernietigd.
Onderdelen 1 tot en met 6, 10 en 15 van de informatiebeschikking
4.9.1.
De onderdelen 1 tot en met 6, 10 en 15 van de informatiebeschikking verwijzen naar de volgende vraag uit de e-mail van de inspecteur van 24 januari 2017:
“3) Waar wordt de winst van [belanghebbende] belast? Graag bewijsstukken alsmede jaarrekeningen over de periode 2012 tot en met 2016 van [belanghebbende].”
En de vragen uit de brief van de inspecteur van 23 februari 2017:
“VRAAG 6: Wat is de fiscale status van [belanghebbende] in [plaats 2]? Zijn er aangiften door de HK fiscus uitgereikt? Wordt er belasting afgedragen zo ja in welke vorm? Graag ontvang ik van de relevante stukken een afschrift, ook weer voor mij leesbaar.”
“VRAAG 14: Nogmaals het verzoek om de jaarrekeningen van [belanghebbende] ter inzage te sturen nu [belanghebbende] in Nederland actief is op de markt van financieringen van onroerende zaken, dit de enige dan wel overwegende bedrijfsuitoefening lijkt te zijn, en ik mij een oordeel wil vormen over de feitelijke leiding en de feitelijke activiteiten van [belanghebbende] in ruime zin. Graag ook hier stukken die voor mij in leesbare vorm zijn.”
4.9.2.
De inspecteur wenst opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende belastingplichtig is in Nederland, hetzij omdat haar feitelijke leiding mogelijkerwijs in Nederland is gevestigd, hetzij omdat zij mogelijkerwijs beschikt over een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger in Nederland. Hiertoe baseert de inspecteur zich onder meer op de volgende hem ter beschikking staande gegevens:
- belanghebbende is vooral actief op de Nederlandse markt en verstrekt (hoofdzakelijk) leningen aan Nederlandse (rechts)personen;
  • belanghebbende heeft geen eigen kantoorruimte in [plaats 1], terwijl wel sprake is van een daartoe geschikte en ook door de (huidige) bestuurder gebruikte kantoorruimte in [plaats 3] in Nederland;
  • op de door belanghebbende verstuurde correspondentie is het adres van voormelde kantoorruimte in [plaats 3] opgenomen;
  • de bedrijfsstempel van belanghebbende is gevonden in de kantoorruimte in [plaats 3];
  • de (huidige) bestuurder van belanghebbende maakte gebruik van een Nederlands mobiel nummer;
  • de laptop en USB-sticks van de (huidige) bestuurder van belanghebbende zijn gevonden in de kantoorruimte in [plaats 3] en daarop, zo volgt uit verklaringen van de (huidige) bestuurder, wordt de administratie van belanghebbende bewaard.
4.9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2016, omdat die informatie antwoord zou kunnen geven op de vraag of belanghebbende in die jaren in Nederland (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 12 april 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1440, en HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:697, BNB 2020/95). Belanghebbende was op grond van artikel 47, lid 1, AWR dan ook gehouden de onder 4.9.1 genoemde gegevens en bescheiden over te leggen aan de inspecteur. Zij heeft dit echter niet gedaan.
4.9.4.
De stelling dat de inspecteur al in 2018 de beschikking heeft gekregen over de balansen van belanghebbende omdat deze door het Openbaar Ministerie aan hem zijn verstrekt, hetgeen de inspecteur overigens gemotiveerd betwist, doet hier niet aan af. Aangezien die informatie niet door belanghebbende zelf is overgelegd, heeft zij niet aan haar informatieverplichting voldaan.
Onderdeel 7 van de informatiebeschikking
4.10.1.
Onderdeel 7 van de informatiebeschikking verwijst naar (een deel van) vraag 3 in de brief van 23 februari 2017:
VRAAG 3: Graag ontvang ik een toelichting van mevrouw [bestuurder] op de activiteiten nu helder is dat [belanghebbende] juist op de Nederlandse markt voor (financiering van) onroerende zaken actief is. (…)
4.10.2.
Bij het geven van de in artikel 52a, lid 1, AWR bedoelde informatiebeschikking waarbij wordt vastgesteld dat niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 47 AWR, moet het voor de belanghebbende voldoende duidelijk zijn in hoeverre de eerder gevraagde informatie naar het oordeel van de inspecteur niet is verstrekt. Dit vereiste brengt niet mee dat de eerder gestelde vragen in die beschikking moeten worden herhaald. Het staat de inspecteur vrij in de informatiebeschikking te verwijzen naar de inhoud van de eerder door hem gestelde vragen, mits het de belanghebbende uit het geheel van die vragen, rekening houdend met hetgeen hij in antwoord op die vragen eventueel al aan de inspecteur heeft meegedeeld, voldoende duidelijk is welke gegevens de inspecteur nog verlangt en in welke vorm hij die wenst te ontvangen (vgl. HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:751, BNB 2021/108).
4.10.3.
In haar brief van 21 maart 2017 heeft belanghebbende op het eerste deel van voormelde vraag geantwoord dat zij financieringen verstrekt aan personen en vennootschappen in en buiten Nederland.
4.10.4.
Gelet op het door belanghebbende gegeven antwoord is onvoldoende duidelijk in hoeverre de gevraagde informatie naar het oordeel van de inspecteur niet is verstrekt. Voor zover de inspecteur meer of andere informatie had willen ontvangen van belanghebbende geldt dat het op de weg van de inspecteur ligt om zijn vragen dusdanig specifiek te verwoorden dat het voor belanghebbende duidelijk moet zijn welke gegevens hij nog verlangt en in welke vorm hij die wenst te ontvangen. Het voorgaande brengt mee dat de informatiebeschikking vernietigd wordt voor zover deze betrekking heeft op onderdeel 7.
4.10.5.
De stelling van de inspecteur dat hij zijn vraag nader heeft geconcretiseerd in zijn brief van 7 juni 2017 leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank leest in die brief geen nadere concretisering van de gegevens die de inspecteur verlangt met betrekking tot de activiteiten van belanghebbende. Bovendien verwijst de informatiebeschikking alleen naar vraag 3 zoals opgenomen in de brief van 23 februari 2017.
Onderdeel 12 van de informatiebeschikking
4.11.1.
Onderdeel 12 van de informatiebeschikking verwijst naar de volgende vraag in de brief van 23 februari 2017:
“VRAAG 8: Graag verneem ik van mevrouw [bestuurder] hoe de eerste contacten met de te financieren debiteuren tot stand zijn gekomen? Waar? Wanneer? Hoe komt [belanghebbende] aan deze klanten? Wie voerde namens [belanghebbende] de onderhandelingen? Waar? Is er een agenda om de afspraken te staven? Zo ja, dan ontvang ik deze graag ter inzage.
Graag een overzicht per debiteur hoe de contacten verlopen zijn, wiens initiatief het was om de geldlening aan te gaan en hoe dit alles praktisch is geregeld van begin tot einde. Moeten de klanten alles in [plaats 1] regelen? Op [land]? Op de Filipijnen? Of worden dergelijke (grote) leningen naar ik vermoed in Nederland geregeld? Graag ontvang ik inzage in de gevoerde (e-mail) correspondentie met betrokkenen.”
4.11.2.
In zijn nadere stuk heeft de Inspecteur onderdeel 12 van de informatiebeschikking beperkt tot de volgende vragen:
“1. Is er een agenda aanwezig en, zo ja, het verzoek deze te overleggen;
2. Daarnaast is per debiteur een overzicht gevraagd aan te geven hoe de contacten verlopen zijn, wiens initiatief het was om de geldleningen aan te gaan en hoe dit alles praktisch is geregeld, van het begin tot het einde;
3. Graag ontvang ik inzage in de gevoerde (e-mail)correspondentie met de
betrokkenen.”
4.11.3.
Ter zitting heeft de Inspecteur toegelicht dat onderdeel 12 van de informatiebeschikking kan vervallen voor zover dat onderdeel betrekking heeft op andere vragen dan onder 4.11.2 vermeld.
4.11.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onder 4.11.2 gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende.
4.11.5.
Belanghebbende heeft deze vragen niet adequaat beantwoord. Haar stelling dat de inspecteur aan zijn antwoord op deze vraag kan komen door de desbetreffende leningnemers een informatiebeschikking te geven, leidt niet tot een ander oordeel aangezien belanghebbende op grond van artikel 47 AWR verplicht is zelf de gevraagde informatie te verstrekken.
4.11.6.
Het voorgaande brengt mee dat onderdeel 12 van de informatiebeschikking in stand blijft voor zover dat onderdeel ziet op de onder 4.11.2 vermelde vragen. Voor zover onderdeel 12 van de informatiebeschikking betrekking heeft op andere vragen dan onder 4.11.2 vermeld, wordt de informatiebeschikking vernietigd.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.12.1.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de inspecteur misbruik heeft gemaakt van zijn uit artikel 47 en 52 AWR voortvloeiende bevoegdheden (détournement de pouvoir) door informatie in te winnen ten behoeve van het Openbaar Ministerie. Belanghebbende wijst hierbij op de door de inspecteur gestelde vraag of zij een vergunning had om financieringen te verstrekken, terwijl zij door de FIOD ervan werd verdacht financieringen te verstrekken zonder over een dergelijke vergunning te beschikken.
4.12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat hij zijn vragen heeft gesteld met het oog op de mogelijke belastingplicht van belanghebbende in Nederland. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. De inspecteur heeft ter zitting en in zijn stukken toegelicht waarom de door hem gestelde vragen van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is. Daarbij geldt dat de inspecteur in de beroepsfase een aantal vragen heeft laten vallen omdat hij deze niet (meer) van belang vindt voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is.
Bovendien geldt dat de (wilsafhankelijke) informatie die de inspecteur op grond van artikel 47 en 52 AWR heeft verkregen, niet gebruikt mag worden voor doeleinden van fiscale beboeting of strafvervolging (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, BNB 2014/101, en 8 augustus 2014, ECLI:NL:HR:2014:2144, BNB 2014/206).
De rechtbank volgt belanghebbende evenmin in haar stelling dat het uitreiken van aangiftebiljetten vennootschapsbelasting en omzetbelasting door de inspecteur in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel dan wel het fair-play-beginsel.
Fiscaal nummer
4.13.1.
Ter zitting heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het toekennen van een fiscaal nummer een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 Awb en dat de inspecteur belanghebbende, ondanks het door haar daartegen gemaakte bezwaar, niet in de gelegenheid heeft gesteld een bezwaarprocedure te voeren tegen dit besluit.
4.13.2.
De rechtbank stelt voorop dat het fiscale procesrecht een zogenoemd gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Ingevolge artikel 26, lid 1, AWR kan, in afwijking van artikel 8:1 Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 AWR voorgeschreven verrekening, of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Het toekennen van een fiscaal nummer is geen besluit waartegen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep openstaat.
4.13.3.
Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat belanghebbende bezwaar heeft ingediend tegen de toekenning van een fiscaal nummer. De brief van de toenmalige belastingadviseur van belanghebbende van 4 januari 2017 (zie 2.13.2) waarin wordt gevraagd om uitleg over het activeren van een fiscaal nummer, kan, anders dan belanghebbende meent, niet als bezwaarschrift worden opgevat.
4.13.4.
Evenmin kan de rechtbank de inspecteur gelasten een fiscaal nummer te deactiveren, zoals belanghebbende haar heeft verzocht. De bevoegdheid van de rechtbank is immers beperkt tot het beoordelen van de uitspraak op bezwaar waar het (toekennen van een) fiscaal nummer geen onderdeel van uitmaakt.
Slotsom
4.14.
Het beroep is gegrond.
Nadere termijn
4.15.
De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, lid 2, AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen in de onderdelen 1 tot en met 6, 10, 12 (voor zover dat onderdeel ziet op de onder overweging 4.11.2 vermelde vragen) en 15 te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van vier weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op € 2.684,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
5.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 354 te worden vergoed.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, behalve voor zover daarin onderdeel 11 van de informatiebeschikking is vernietigd;
  • vernietigt de informatiebeschikking, voor zover deze betrekking heeft op de onderdelen 7, 8, 9, 12 (voor zover dat onderdeel betrekking heeft op andere vragen dan onder overweging 4.11.2 vermeld), 13 en 14;
  • stelt belanghebbende tot vier weken na verzending van deze uitspraak in de gelegenheid alsnog de in de informatiebeschikking gestelde vragen in de onderdelen 1 tot en met 6, 10, 12 (voor zover dat onderdeel ziet op de onder overweging 4.11.2 vermelde vragen) en 15 te beantwoorden en de daarin gevraagde bescheiden te verstrekken;
  • wijst het verzoek de inspecteur te gelasten het fiscaal nummer te deactiveren af;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.684,50; en
- gelast dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 354 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Bosman, voorzitter, A. van Dongen en F.G.F. Peters, rechters, in aanwezigheid van R. Wijkstra, griffier, op 15 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.