2.18.In een brief van 7 juni 2017 van de inspecteur aan belanghebbende is voor zover van belang vermeld:
“(…)
Als doel geldt onverkort: de beoordeling van de mogelijke belastingplicht in Nederland van [belanghebbende] voor de heffing van de vennootschapsbelasting.
(…)
Omzetbelasting
Ik verwijs naar mijn antwoord in de brief van 23 februari 2017. Zo lang [belanghebbende] dan wel u als bevoegd bestuurder geen duidelijk, inzichtelijk, beeld geeft van alle activiteiten van [belanghebbende] houd ik noodgedwongen belastingplicht, mede voor de heffing van de omzetbelasting, als mogelijkheid open. Dat [belanghebbende] geen OB nummer heeft aangevraagd, maar dat dit door de administratie van de Belastingdienst is verstrekt is hierbij niet relevant.
(...)
Activiteiten [belanghebbende]
Ik constateer dat u met mij van mening bent dat [belanghebbende] financieringen aan (rechts)personen in Nederland verstrekt tegenover vergoeding van een rente. Zonder verdere informatie kan ik niet toetsen, essentieel voor de bepaling van de belastingplicht, hoe het absolute en relatieve gewicht is van de op Nederland gerichte activiteiten. Deze informatie is noodzakelijk gelet op onder andere de artikelen 4, 5 en 7 van het
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting tot belastingen naar het inkomen. Hierna te noemen: het Verdrag
In mijn vorige brief heb ik overigens slechts tot uitdrukking willen brengen dat [belanghebbende]financieringen verstrekt die in voorkomende gevallen verzekerd worden door het recht van hypotheek op onroerende zaken in Nederland. De stelling van [belanghebbende] is dat men actief is in meerdere landen. Zoals aangegeven is mij daar niets van bekend, noch kan ik het belang van Nederland inschatten in het geheel. Wie stelt moet in het belastingrecht het (begin van) bewijs leveren, dus ik nodig u hierbij uit daarvoor zorg te dragen. Ook hier geldt dat deze informatie nodig is voor het beoordelen van een juiste verdragstoepassing.
U heeft indertijd, tijdens de discussie over de leningen aan de heer [naam 6], verklaard dat de klanten allen in Nederland gevestigd zijn en [belanghebbende]alleen in Nederland geld uitleent met als valuta de euro, dus niet de [plaats 2] dollar of andere valuta. Daarom heb ik onlangs gevraagd om de jaarstukken, om de opeens andersluidende beweringen te toetsen. Hier wordt gevraagd naar concrete feiten en bewijs; dit is ten principale geen "fishing expedition" maar noodzakelijk om de "resident" bepaling van artikel 4 van het Verdrag te toetsen alsmede de "permanent establishment" vast te stellen zoals bedoeld in artikel 5 van het eerder genoemde Belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1] .
Verbondenheid
[B.V.], gevestigd [adres 2] te [postcode] [plaats 3], is een concernvennootschap van [belanghebbende] naar mijn uit informatie blijkt. Immers, aandeelhouder en directie van [belanghebbende] en [B.V.] bestaan, in elk geval tot zeer recent, uit mevrouw [bestuurder] en de heer [naam 2], zie bijvoorbeeld de akte van hypotheek repertoriumnumer [nummer 2] verleden op 19 september 2016. Op grond van artikel 10a vierde lid letter c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is daarom sprake van verbonden lichamen oftewel concernvennootschappen.
Om iedere onjuistheid uit te sluiten op dit punt heb ik om een organigram gevraagd. Helaas constateer ik dat betrokkenen,
in wiens macht dit ligt,geen opheldering over de ware opzet en omvang van hun (verbonden) ondernemingen en rechtspersonen verschaffen. Zeker ook op dit punt is geen sprake van een "fishing expedition" maar van concrete en noodzakelijke informatie om de inspecteur in staat te stellen zijn werk naar behoren te doen. Daarom nogmaals de vraag om een schets van de totale structuur zeker nu meerdere vennootschappen van betrokkenen in beeld zijn. Zonder een totaaloverzicht van de structuur is het niet mogelijk om artikel 9 van het Verdrag juist toe te passen.
Vergunning kredietverlening
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) is onder andere het volgende opgenomen ten aanzien van kredietverlening:
"
Afdeling 2.2.6. Aanbieden van krediet
§ 2.2.6.1 Vergunningplicht en -eisen
Artikel 2.60
• 1 Het is verboden in Nederland zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning krediet aan te bieden.
• 2 De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beogen te beschermen anderszins voldoende worden beschermd."
Om die reden heb ik in mijn eerdere brief gevraagd naar de vergunningen van [belanghebbende]. Nu ik uit uw brief begrijp dat [belanghebbende], ondanks dat haar werkzaamheid bedrijfsmatige kredietverschaffing in Nederland inhoudt, niets lijkt te weten van enige benodigde vergunning, meen ik daaruit te moeten concluderen dat tot op heden geen [XX] vergunning is aangevraagd noch afgegeven voor het bedrijfsmatig verstrekken van kredieten door [belanghebbende]. Graag verneem ik van u of mijn conclusie op dit punt juist is.
Aandeelhouderschap [belanghebbende] en relatie met [bestuurder]
Hetgeen u over uw relatie met de heer [bestuurder] heeft gezegd ligt genoegzaam vast in gespreksnotities uit 2011. Er was destijds geen reden om aan de verklaring van te twijfelen. Het is opmerkelijk dat u uw eerdere verklaringen op dit punt herroept.
Het is noodzakelijk dat in deze casus de feiten helder worden; zeker waar eerder door mevrouw [bestuurder] gedane uitspraken, tegenover meerdere ambtenaren in de uitoefening van hun functie, worden ontkend dan wel herroepen. Ik verzoek daarom mevrouw [bestuurder] nogmaals om opheldering. De opheldering is ook hier noodzakelijk voor de juiste verdragstoepassing.
Vertalingen
Wat het vertalen van stukken betreft: hiervoor is de grondslag te vinden in artikel 49 AWR. De aangeleverde stukken in het Chinees/Taiwanees (?) zijn onduidelijk omdat ze voor mij als inspecteur onleesbaar zijn (art. 49 eerste lid AWR) en er evenmin een leesbare afdruk van kan worden gemaakt (art. 49 tweede lid AWR).
In ieder geval concludeer ik dat [belanghebbende] op geen enkele wijze vraag 4 wenst te beantwoorden, (…).
Ik stel u nogmaals in de gelegenheid om te voldoen aan de gevraagde beantwoording van deze vragen in het Nederlands, Engels of Duits.
Fiscale status [belanghebbende] in [plaats 1] en structuur
Helaas constateer ik dat u mijn vraag 6 niet wenst te beantwoorden. Ook deze informatie is onontbeerlijk voor een juiste verdragstoepassing. Ik stel u nogmaals in de gelegenheid om te voldoen aan de gevraagde beantwoording van deze vraag.
Zo nodig zal ik gebruik maken van de mogelijkheden om inlichtingen te vragen bij de bevoegde autoriteiten te [plaats 1] en andere jurisdicties zoals Duitsland om te bezien wat de fiscale situatie van [belanghebbende] aldaar is tenzij deze gegevens alsnog worden verstrekt. Dit uiteraard onverkort de eventuele toepassing van artikel 52a AWR.
Hiervoor gaf ik gemotiveerd aan dat [belanghebbende], vanuit Nederlands belastingperspectief, behoort tot een concern, en daarom - meer specifiek – als verbonden lichaam van andere rechtspersonen kan gelden. De weigering om inzicht te verschaffen in het geheel door een structuurtekening te overleggen kan ik dan ook moeilijk anders kwalificeren als een poging tot obstructie waarmee kennelijk wordt gepoogd om ook vraag 7 te omzeilen.
Plaats bedrijfsgebeuren [belanghebbende]
Het daadwerkelijke bedrijfsgebeuren van [belanghebbende] behelst volgens (eerdere) verklaringen van mevrouw [bestuurder] financieringsactiviteiten, waarbij ik aanteken dat deze kennelijk in Nederland vooralsnog zonder vergunning van de [XX] plaatsvinden. Andere activiteiten van [belanghebbende] zijn mij (nog) niet bekend bij gebrek aan inzicht/transparantie.
U verschaft vooralsnog geen informatie over de activiteiten van [belanghebbende] buiten Nederland en daardoor kan ik niet vaststellen of er hierbij van enige "substance" sprake is. Ik meen dat u in het belang van [belanghebbende], en mede ter beëindiging van deze discussie, ingeval van afdoende substance van werkzaamheden van [belanghebbende] buiten Nederland de gerede partij bent om deze informatie aan te leveren. Daarnaast geeft u geen inzicht in de redenen voor het herroepen of intrekken van de eerder tegenover de inspecteur afgelegde verklaringen ten aanzien van de werkzaamheden van [belanghebbende]. Dit klemt temeer daar de aangetroffen financieringen hoge rentepercentages dragen. Daaruit leid ik af dat deze debiteuren, om welke reden dan ook, niet in staat zijn elders, onder normale marktcondities, voldoende middelen aan te trekken. Een nader onderzoek artikel 53 AWR bij de debiteuren in Nederland is derhalve noodzakelijk om de activiteiten beter te kunnen duiden.
De feitelijke gang van zaken bij het verstrekken van de leningen wordt door uw advocaat zeer globaal omschreven. Ik duidde aan dat de directie van [belanghebbende]naar mijn mening feitelijk een adres te [plaats 3], ter beschikking heeft/had, van waar uit u in elk geval doende was met de bedrijfsactiviteiten van de andere verbonden vennootschappen.
Indien u van mening bent dat mijn visie onjuist is, zie ik niet in welk belang [belanghebbende] heeft bij het niet verstrekken van de agenda's en de correspondentie. Immers, door verstrekking zouden uw stellingen aan geloofwaardigheid winnen. Ook de jaarrekeningen van [belanghebbende] bevatten vermoedelijk meer relevante informatie over de activiteiten van [belanghebbende] en de plaats van Nederland in het geheel, en daarom heb ik verzocht om die aan mij te verstrekken.
Ik moet er echter vooralsnog van uitgaan dat de Nederlandse activiteiten de enige of nagenoeg enige activiteiten zijn. Dit is onder meer van belang voor de bepaling van het "center of vital interests" als bedoeld in artikel 4 lid 3 letter a van het Belastingverdrag tussen Nederland en [plaats 1].
Verblijfplaats en inschrijving en paspoort mevrouw [bestuurder]
Uw antwoord op vraag 9 kan ik in het geheel niet plaatsen. De verblijfplaatsen van de directie zijn van belang om te bepalen waar de "key decisions" ten aanzien van de bedrijfsvoering van [belanghebbende] worden genomen. Evident is dat deze samenhangen met de persoon van mevrouw [bestuurder]; daarover bestaat geen verschil van mening.
Andere bevoegde personen zijn namelijk niet in beeld. Nu u alle gevraagde feitelijke informatie afschermt valt haast als vanzelf uw verblijf in Nederland en werkzaamheden aan de [adres 2] te [plaats 3] als doorslaggevend op; dit gevoegd bij de nu bekende Nederlandse activiteiten van [belanghebbende].
Daarenboven is mevrouw [bestuurder] eerst sinds 13 maart 2017, als kennelijk gevolg van mijn eerdere brieven, ingeschreven in het [gebouw] te [land]. Een vroegere inschrijving is niet overgelegd. Vraag 9 is daarom zeker niet voldoende beantwoord.
Tot mijn spijt constateer ik dat vraag 10 in het geheel niet wordt beantwoord.
(…)
De vragen 10 (…) zijn in onderling verband bezien relevant voor de bepaling van de plaats waar door het bestuur van [belanghebbende] de zogenaamde "key decisions" ten aanzien van de bedrijfsvoering worden genomen. Ik verzoek u daarom nogmaals om vraag 10 te beantwoorden.