In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die aan belanghebbende, een trustkantoor statutair gevestigd te Curaçao, was opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De informatiebeschikking betrof de heffing van vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2015, waarbij belanghebbende niet had voldaan aan het verzoek van de Inspecteur om haar volledige administratie over te leggen. Het Hof oordeelde dat het verzoek tot overlegging van de volledige administratie niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalde. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en handhaafde de informatiebeschikking.
De procedure begon met de uitreiking van de informatiebeschikking op 15 december 2015, waarna belanghebbende bezwaar maakte. De Inspecteur handhaafde de beschikking, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank vernietigde de informatiebeschikking, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 30 mei 2018 werden zowel belanghebbende als de Inspecteur gehoord. Het Hof concludeerde dat er voldoende aanleiding was voor het informatieverzoek, gezien de bevindingen uit derdenonderzoeken die wezen op mogelijke belastingplicht van belanghebbende in Nederland.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde gegevens van belang konden zijn voor de belastingheffing. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende dat het verzoek onevenredig was en dat het in strijd was met het vertrouwensbeginsel. De slotsom was dat het hoger beroep gegrond werd verklaard, de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond werd verklaard.