In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een informatiebeschikking die was opgelegd aan een Curaçaose vennootschap, [X] N.V. De Staatssecretaris van Financiën had de vennootschap verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken, omdat er vermoedens bestonden dat de vennootschap belastingplichtig was in Nederland. De Inspecteur had op basis van een FIOD-onderzoek en andere informatie geconcludeerd dat er mogelijk sprake was van belastingplicht in Nederland, omdat de feitelijke leiding van de vennootschap mogelijk in Nederland was gevestigd.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had in zijn uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk hoefde te maken dat de vennootschap belastingplichtig was, maar dat hij wel gegevens en inlichtingen mocht vragen die van belang konden zijn voor het vaststellen van de belastingplicht. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof onvoldoende duidelijk had gemaakt of de Inspecteur in redelijkheid het vermoeden kon hebben dat de vennootschap belastingplichtig was in Nederland. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de Inspecteur een begin van bewijs moet leveren voor zijn vermoeden van belastingplicht en dat het Hof niet voldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van informatiebeschikkingen en de verplichtingen van belastingplichtigen in Nederland, vooral in gevallen waarin buitenlandse vennootschappen betrokken zijn.