ECLI:NL:CRVB:2012:BY4284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2788 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over inpassing van functie en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die werkzaam was bij de brandweer van de gemeente Maastricht. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de indeling van zijn functie in schaal 7, die na zijn uitdiensttreding in 1998 was vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had de functie van appellant opnieuw ingedeeld in schaal 9, met een compensatie van € 45.000,- voor het door appellant geleden nadeel. De Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de procedure van vier jaar met meer dan acht jaar was overschreden, maar dat een deel van deze vertraging voor rekening van appellant kwam. De Raad oordeelde dat de compensatie die het college had geboden, de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn overtrof. Hierdoor was appellant niet tekortgekomen en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de functiewaardering op 1 januari 1996 vaststond en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het motiveringsgebrek was hersteld met de overgelegde functiebeschrijvingen. De Raad concludeerde dat de indeling in schaal 9 gerechtvaardigd was en dat appellant niet op het niveau van een officier had gefunctioneerd, zoals hij had betoogd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige functiewaardering en de gevolgen van een langdurige procedure voor de betrokken partijen.

Uitspraak

11/2788 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 maart 2011, 09/476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak 22 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. K.F.A.M. Weijling, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W. Steuten, advocaat, en [R.].
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is vanaf 1966 werkzaam geweest bij de brandweer van de gemeente [gemeente]. De door hem in 1990 aldaar vervulde functie van brandweermedewerker B/reserve-assistent bevelvoerder is in 1992 gewaardeerd en ingedeeld in schaal 6 (met twee periodieken). Na uitdiensttreding van appellant per 1 januari 1998 vanwege functioneel leeftijdsontslag, heeft bij besluit van 21 december 1999, uitgaande van de situatie op 1 januari 1996, vaststelling plaatsgevonden van een nieuwe beschrijving en waardering van de functie. De functie is vervolgens ingepast in schaal 7. Het besluit van 21 december 1999 is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2000.
1.2. Bij uitspraak van 11 september 2003, LJN AK4546, heeft deze Raad genoemd besluit vernietigd en het college opdracht gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Daartoe is overwogen dat in de functiebeschrijving ten onrechte geen melding was gemaakt van de taken van coördinator verbindingen. De Raad achtte voldoende aannemelijk dat appellant die - volgens de Raad niet slechts uitvoerende - taken in opdracht heeft uitgevoerd. Het ging niet aan te stellen dat, gelet op het organiek systeem, de door appellant structureel in opdracht van de werkgever uitgevoerde verbindingstaken niettemin niet thuishoren in de functie(beschrijving) van appellant, maar in de gedurende jaren niet vervulde functie van de organiek met verbindingstaken belaste officier. De Raad heeft ervan afgezien zelf in de zaak te voorzien omdat een nieuwe beschrijving naar zijn oordeel niet zonder meer zou leiden tot een beschrijving van de functie van een “gewone” brandweerofficier en ook de waardering van die nieuw beschreven functie in het toegepaste systeem van beredeneerde paarsgewijze vergelijking niet noodzakelijkerwijs zou leiden tot het door appellant gestelde officiersniveau.
1.3. Partijen hebben naar aanleiding van genoemde uitspraak van de Raad getracht tot onderlinge overeenstemming over de zaak te komen. Zij zijn daarin niet geslaagd. Op 3 februari 2009 heeft het college opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. In dit besluit is een opsomming opgenomen van de door appellant verrichte verbindingstaken. Uitgaande van die opsomming en in aanmerking genomen een in 2007 uitgebracht advies van organisatiedeskundige L.A.E.P. Lemeer achtte het college een waardering in schaal 8 realistisch. In aanmerking genomen de verstreken tijd heeft het college niettemin besloten de functie met ingang van 1 januari 1996 in te passen in schaal 9. Het college heeft daarmee tot uitdrukking willen brengen dat het, als er al discussie mogelijk zou zijn of indeling in laatstgenoemde schaal gerechtvaardigd zou kunnen zijn, die discussie op voorhand en in het voordeel van appellant heeft willen beslechten. Op basis van de nieuwe inpassing heeft het college het door appellant geleden nadeel berekend op € 37.862,06, in welk bedrag compensatie voor toekomstig pensioennadeel en wettelijke rente zijn opgenomen. Het college heeft besloten dit bedrag te verhogen tot € 45.000,-. Het college achtte appellant daarmee (ruim) gecompenseerd voor eventuele fouten in de berekening, ook al was indien aan de orde in het voordeel van appellant gerekend. Met de genoemde verhoging heeft het college verder compensatie willen bieden voor mogelijk ongenoegen aan de zijde van appellant in verband met de zeer lange historie van de zaak.
1.4. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 10 december 2010, 09/476, vastgesteld dat geen beschrijvingen aanwezig waren van de vijf functies waarmee deskundige Lemeer de functies van appellant heeft vergeleken, hetgeen volgens de rechtbank een motiveringsgebrek opleverde. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Het college heeft vervolgens drie functiebeschrijvingen overgelegd en de gemaakte vergelijkingen met de betrokken functies nader toegelicht; de andere twee beschrijvingen bleken niet meer te traceren.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het onder 1.4 genoemde gebrek met de drie overgelegde beschrijvingen op toereikende wijze is hersteld. Zij heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Vooropgesteld wordt dat, naar ook de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, thans niet meer aan de orde kan komen de vraag of de in geding zijnde functiebeschrijving en -waardering verder terug zou moeten werken dan tot 1 januari 1996. Deze vraag is door de Raad in zijn uitspraak van 11 september 2003 met zo veel woorden ontkennend beantwoord. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ingangsdatum 1 januari 1996 daarmee als een vaststaand gegeven heeft te gelden. De tussen partijen op 28 oktober 1999 gewezen uitspraak van de rechtbank Maastricht kan dat niet anders maken, wat er van de omvang van het toen aanhangige geding en van de precieze strekking van de bedoelde uitspraak overigens ook zij.
3.2. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het in de tussenuitspraak van 10 december 2010 geconstateerde motiveringsgebrek met de alsnog overgelegde functiebeschrijvingen en de ter zake verstrekte toelichtingen in toereikende mate is hersteld. Ook al ontbreken nog twee beschrijvingen, de wel overgelegde informatie maakt de toegepaste beredeneerde paarsgewijze vergelijking alsnog voldoende inzichtelijk. De overigens door appellant aangedragen formele gronden, er op neer komend dat het college zich bij het nemen van het bestreden besluit zonder nadere verificatie heeft verlaten op het advies van de deskundige, zijn door de tussenuitspraak en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven achterhaald, en kunnen dan ook evenmin doel treffen.
3.3. De inhoudelijke bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit houden kort gezegd in dat appellant meent dat hij volledig op het niveau van een officier heeft gefunctioneerd, en dat dit in de functiebeschrijving en -waardering tot uitdrukking had moeten worden gebracht. Appellant heeft verwezen naar adviezen van twee door hemzelf geraadpleegde deskundigen, beide inhoudende een waardering van zijn functie in schaal 11.
3.3.1. Appellant kan ook in dit standpunt niet worden gevolgd. De Raad wil wel aannemen dat appellant zijn verbindingstaken heeft uitgevoerd met een feitelijke mate van zelfstandigheid die grenst aan de mate van zelfstandigheid die een officier in zijn functie toekomt, al kan op dat punt gezien het tijdsverloop weinig zekerheid meer worden verkregen. De laatstelijk door appellant uitgeoefende functie is en blijft echter de functie van brandweermedewerker B/reserve-assistent bevelvoerder. Bij het verrichten van zijn reguliere taken in de uitruk, uit welke taakverrichting zijn functioneel leeftijdsontslag per 1 januari 1998 is voortgevloeid, opereerde appellant dus niet op het niveau van officier. De functie van appellant bracht bovendien met zich dat hij met betrekking tot de door hem uitgevoerde verbindingstaken in ieder geval in zoverre geen formele verantwoordelijkheid droeg, dat hij als niet-officier geen deel uitmaakte van het managementteam. Dat, naar mag worden aangenomen, van de nodige feitelijke speelruimte in de uitoefening van de verbindingstaken sprake is geweest, maakt dus niet dat appellant in de totale functievervulling het niveau van een officiersfunctie heeft bereikt. Dit in aanmerking genomen moet het oordeel van de rechtbank dat appellant met het bestreden besluit (zeker) niet tekort is gedaan, worden onderschreven. De toegepaste inpassing in schaal 9 van de functie van appellant houdt een inpassing in die hoger is dan die van de naasthogere functie, zijnde de functie van assistent bevelvoerder, welke is ingepast in schaal 8 en in welke functie volgens het college in de praktijk aansturing werd gegeven aan de medewerkers in de functie van appellant. Het gewicht dat daarmee is toegekend aan de verbindingstaken is, al is de mate van zelfstandigheid waarmee appellant deze taken heeft uitgevoerd nog zo groot geweest, op generlei wijze als ontoereikend te beschouwen.
3.3.2. Aan het voorgaande kunnen de door appellant overgelegde waarderingsadviezen niet afdoen. Dat geldt alleen al omdat deze adviezen tot stand zijn gekomen met toepassing van geheel andere waarderingssystemen dan het destijds door de gemeente Maastricht toegepaste systeem van beredeneerde paarsgewijze vergelijking. Het hoger beroep slaagt dus niet.
4. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.1. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009) is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In die uitspraak is verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd.
4.2. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant door het college op 1 februari 2000 tot aan het moment waarop de procedure met deze uitspraak tot een einde komt, zijn twaalf jaar en ruim negen maanden verstreken. Daarmee is sprake van een overschrijding van de genoemde termijn van vier jaar met acht jaar en ruim negen maanden. Door appellant is bevestigd dat daarvan in ieder geval een periode van twee jaar en ruim negen maanden, te weten de periode 21 januari 2004 tot 1 november 2006, voor zijn rekening dient te komen, dit vanwege vertraging bij zijn toenmalige gemachtigde in de aanlevering van informatie. Blijft over een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn van net iets meer dan zes jaar.
4.3. Wat betreft de hoogte van de voor de overschrijding toe te kennen schadevergoeding wordt in het algemeen een vergoeding gepast geacht van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
4.4. Een eventueel aan appellant toekomende schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zou, gelet op al het voorgaande, ten hoogste € 6.500,- kunnen bedragen. De compensatie die het college appellant heeft geboden met de ophoging van de hem toegekende nabetaling van € 37.862,06 naar € 45.000,-, overtreft dit bedrag. Met deze ophoging heeft het college, behalve genoegdoening voor de lange duur van afhandeling van de zaak, ook op voorhand compensatie voor eventuele rekenfouten willen bieden. Nu dergelijke fouten door appellant niet zijn gesteld en daarvan ook anderszins niet is gebleken, valt het door het college toegekende bedrag in zijn geheel toe te schrijven aan de lange behandelingsduur van de zaak, en dus aan de overschrijding van de redelijke termijn. Appellant is aldus in dit opzicht niet tekort gekomen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K. Zeilemaker en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman
HD