Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Procesverloop
3.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van de Belasting van Personenauto's en Motorrijtuigen (BPM) vanwege export. De belanghebbende had op 5 februari 2020 een verzoek ingediend voor teruggaaf van € 265 aan betaalde BPM, maar dit verzoek werd bij beschikking afgewezen. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 21 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering. De rechtbank heeft op 18 februari 2022 een zitting gehouden, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de rentebeschikking. Tevens werd het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het taalgebruik van de voormalig gemachtigde van de belanghebbende onnodig grievend was en dat dit de goede procesorde ernstig verstoorde. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, aangezien het niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het griffierecht niet in strijd was met het Unierecht en dat de redelijke termijn voor behandeling van het beroep niet was overschreden.