ECLI:NL:RBZWB:2022:1221

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
C/02/386348 / HA ZA 21-330
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. van Lanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zelfstandige verdelingsbevoegdheid executeur-afwikkelingsbewindvoerder en misbruik van bevoegdheid in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de verdeling van een nalatenschap. De eiser, die een relatie had met de overleden erflater, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de afwikkelingsbewindvoerder misbruik maakte van haar bevoegdheid bij de verdeling van de nalatenschap. De erflater had in zijn testament de gedaagde, die als executeur en afwikkelingsbewindvoerder was benoemd, de bevoegdheid gegeven om de nalatenschap zelfstandig te verdelen. De rechtbank oordeelde dat de afwikkelingsbewindvoerder, zolang het bewind voortduurt, exclusief bevoegd is om de nalatenschap te verdelen en dat er geen plaats is voor de rechtbank om de verdeling vast te stellen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, omdat de afwikkelingsbewindvoerder nog niet had besloten over de verdeling van de certificaten in de nalatenschap. Daarnaast vorderde de eiser de restitutie van een horloge dat volgens hem door de erflater aan hem was geschonken. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de schenking en dat het horloge in de nalatenschap viel. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/386348 / HA ZA 21-330
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
tegen

1.[naam gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Liere te Amsterdam,
2.
[naam gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van de heer [naam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. van Liere te Amsterdam,
3.
[naam gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[naam gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en respectievelijk [naam gedaagde sub 1] , de afwikkelingsbewindvoerder, [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] genoemd worden. [naam gedaagde sub 1] en de afwikkelingsbewindvoerder worden gezamenlijk aangeduid als [naam gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 september 2021 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte overlegging aanvullende producties van de zijde van [naam eiser] , met producties 16 tot en met 23,
  • de akte overlegging producties van de zijde van [naam gedaagde sub 1] c.s., met producties 6 en 7,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 januari 2022 en de door [naam eiser] overgelegde pleitnotitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is de heer [naam erflater] overleden (hierna: erflater). Erflater was tot 2018 in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam gedaagde sub 4] . Dit huwelijk is in 2018 ontbonden door echtscheiding. Partijen hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding neergelegd in een echtscheidingsconvenant. Uit dit huwelijk zijn [naam gedaagde sub 1] en [naam gedaagde sub 3] geboren.
2.2.
[naam eiser] en erflater hebben een relatie onderhouden.
2.3.
Erflater heeft bij testament van 1 juli 2019 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament heeft hij tot zijn erfgenamen benoemd [naam gedaagde sub 1] en [naam gedaagde sub 3] , ieder voor het onverdeelde aandeel van 35%, en [naam eiser] voor het onverdeelde aandeel van 30%.
2.4.
Alle erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.5.
[naam gedaagde sub 1] is bij het testament benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Zij heeft haar benoeming bij onderhandse verklaring aan notaris mr. V.H.M. Cornelissens aanvaard.
2.6.
In het testament is neergelegd dat [naam gedaagde sub 1] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder de bevoegdheid heeft om zelfstandig – zonder medewerking van de (andere) erfgenamen – te beschikken over de nalatenschap en de nalatenschap te verdelen met inachtneming van de erfdelen van ieder van de erfgenamen. In het testament is dat als volgt geformuleerd:
B. Afwikkelingsbewind
1. Benoeming bewindvoerder
Ik benoem de in functie zijnde executeur ook tot afwikkelingsbewindvoerder.
Ik ken de afwikkelingsbewindvoerder de bevoegdheid toe een of meer andere afwikkelingsbewindvoerders aan zich toe te voegen of in zijn plaats te stellen.
De afwikkelingsbewindvoerder heeft de bevoegdheid om bij afzonderlijke notariële akte een opvolger met geheel gelijke bevoegdheden te benoemen, voor zover door mij niet in de opvolging is voorzien. Als een benoemde afwikkelingsbewindvoerder komt te ontbreken, is de (kanton)rechter op verzoek van een belanghebbende gevoegd een vervanger te benoemen.
Ik ken de afwikkelingsbewindvoerder in die functie de bevoegdheid toe om zelfstandig (zonder medewerking van de (andere) erfgenamen) te beschikken over mijn nalatenschap in verband met de afwikkeling van mijn nalatenschap. Deze bevoegdheid om te beschikken houdt onder meer in:
- het vervreemden en leveren van goederen;
- het betalen van schulden;
- het bezwaren van goederen om kosten en/of belastingen die mijn erfgenamen verschuldigd zijn te kunnen betalen.
Tot de bevoegdheid tot beschikking over de goederen van mijn nalatenschap behoort ook het als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen de nalatenschap verdelen met inachtneming van de erfdelen van ieder van mijn erfgenamen.
2. Bepalingen bewind
Voor het bewind gelden verder de volgende bepalingen.
- Het bewind is ingesteld in het gemeenschappelijk belang van de erfgenamen.
- De afwikkelingsbewindvoerder kan ook als wederpartij voor zichzelf optreden. (…)
3. Einde afwikkelingsbewind
De taak van de afwikkelingsbewindvoerder – en daarmee het afwikkelingsbewind – eindigt:
- na voltooiing van de verdeling, maar uiterlijk drie jaar na mijn overlijden; (…)
- als de (laatst benoemde) afwikkelingsbewindvoerder door de kantonrechter ontslagen wordt.”
2.7.
[naam gedaagde sub 1] heeft notaris mr. V.H.M. Cornelissens (hierna: notaris Cornelissens) aanvankelijk gevraagd om als mede-executeur en afwikkelingsbewindvoerder op te treden, zoals blijkt uit de verklaring van executele van 20 juli 2020. In deze verklaring is voorts opgenomen dat de boedel ruimschoots toereikend is als bedoeld in artikel 4:202 lid 1 sub a BW.
2.8.
Bij beschikking van 5 oktober 2020 van de kantonrechter te [woonplaats] is notaris Cornelissens op zijn verzoek ontslagen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder, blijkens de beschikking om de reden dat [naam gedaagde sub 1] haar rol als executeur-afwikkelingsbewindvoerder zelf heeft opgepakt.
2.9.
Na het ontslag van notaris Cornelissens heeft [naam gedaagde sub 1] mr. T.J. Mellema-Kranenburg (hierna: de boedelnotaris) in november 2020 als boedelnotaris ingeschakeld om een boedelbeschrijving op te stellen en de afwikkeling van de nalatenschap te begeleiden.
2.10.
De boedelnotaris heeft op 15 december 2020 een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld.
2.11.
Onder leiding van de boedelnotaris hebben twee besprekingen plaats gevonden op 19 januari 2021 en 3 maart 2021 waarbij [naam gedaagde sub 1] , [naam eiser] en hun advocaten aanwezig waren.
2.12.
De boedelnotaris heeft op basis van de door [naam gedaagde sub 1] verstrekte bescheiden een aangepast vermogensoverzicht opgesteld van de nalatenschap. Het saldo van de nalatenschap is daarin voorlopig berekend op een bedrag van € 1.208.616,77.
2.13.
Tot de nalatenschap behoren onder andere certificaten van de aandelen in de Stichting Administratiekantoor [certificaten] (hierna: de certificaten). Erflater heeft deze certificaten na de verkoop van de door hem opgerichte onderneming in 2016 verkregen in ruil voor een investering van € 4.840.393,00.
2.14.
De certificaten zijn volgens het voornoemd vermogensoverzicht van de boedelnotaris gewaardeerd op een bedrag van € 0,00. Deze waardering is gebaseerd op een in opdracht van erflater opgestelde ‘indicatieve aandelenwaardering’ van 6 juli 2020.
2.15.
De certificaten behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en [naam gedaagde sub 4] en zijn onverdeeld gebleven.
2.16.
Vooruitlopend op de vervolgbespreking die gepland stond voor 31 maart 2021 heeft [naam eiser] de afwikkelingsbewindvoerder bij e-mail van 10 maart 2021 verzocht om een deel van de certificaten aan hem toe te delen.
2.17.
De afwikkelingsbewindvoerder heeft [naam eiser] bij e-mail van 26 maart 2021 laten weten dat de certificaten niet, en ook niet deels, aan [naam eiser] zullen worden toegedeeld. Dat is in deze e-mail door de advocaat van de afwikkelingsbewindvoerder als volgt verwoord:
Aandelen [certificaten]
Tegemoetkoming aan de wens van [naam eiser] om een deel van deze aandelen aan hem toe te delen, zou tot gevolg hebben dat hij mede-aandeelhouder wordt naast de moeder van cliënten (zij is al aandeelhouder) en naast cliënten. Dat zou betekenen dat partijen aan elkaar verbonden blijven. Gezien de onderlinge verhouding is dat bepaald onwenselijk. Partijen moeten juist uit elkaar en het is al helemaal niet aangewezen dat de moeder van cliënten samen met [naam eiser] aandeelhouder wordt. Dat behoeft geen nadere toelichting. Dat brengt [naam gedaagde sub 1] als de afwikkelingsbewindvoerder met de bevoegdheid te verdelen tot het besluit dat deze aandelen niet en ook niet deels aan [naam eiser] zullen worden toegedeeld. Een waarde wordt vanzelfsprekend wel in de verdeling betrokken. (…)”
2.18.
[naam eiser] heeft op 13 april 2021 deelgenotenbeslag gelegd op de certificaten.
2.19.
In een telefoongesprek dat op 23 april 2021 tussen de advocaten van [naam eiser] en [naam gedaagde sub 1] c.s. heeft plaatsgevonden, is het in de e-mail van 26 maart 2021 verwoorde standpunt van de afwikkelingsbewindvoerder herhaald.
2.20.
[naam gedaagde sub 4] heeft op 20 februari 2016 een platina herenhorloge Patek Philippe Grand Complications (hierna: het horloge) gekocht bij Schaap en Citroen Juweliers te Amsterdam voor een bedrag van € 101.600,00. Zij heeft het horloge aan erflater gegeven.
2.21.
[naam eiser] heeft een kopie van een What’s App-bericht van 16 juni 2019 in het geding gebracht, dat volgens de kopie afkomstig is van ‘[naam erflater]’ (de voornaam van erflater). In het bericht staat het volgende te lezen:
“Let je goed op je nieuwe
horloge! Ik wens je er zeer veel
plezier mee! Het is een prachtig
horloge en hopelijk geniet je er
van zoals ik ervan genoten heb.
Een Patek Philippe is voor de
volgende generatie!”
2.22.
[naam eiser] heeft een kopie van een What’s App-bericht van 5 februari (volgens [naam eiser] van het jaar 2020) in het geding gebracht, dat volgens de kopie afkomstig is van ‘[naam erflater]’. In het bericht staat het volgende te lezen:
“ Ben boos op jou [boze emoji]
Wat dan?
De Patekke heb je vanavond
weer terug!!!”
2.23.
Na het overlijden van erflater heeft [naam gedaagde sub 1] het horloge uit diens woning meegenomen. Zij heeft het horloge thans in bewaring.
2.24.
In een e-mail van 7 januari 2022 schrijft [naam gedaagde sub 4] onder meer het volgende aan de advocaat van [naam gedaagde sub 1] c.s.:
“Naar aanleiding van een hoogtepunt in zijn carrière heb ik hem, [naam erflater], een Patek Philippe horloge gegeven.
Deze gebeurtenis vond plaats op 20 febr 2016.
Graag zou ik dit horloge weer in mijn bezit willen gezien de emotionele waarde.”

3.Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat de afwikkelingsbewindvoerder jegens [naam eiser] primair misbruik maakt van haar bevoegdheid ex artikel 3:13 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 3:166 lid 3 BW met de door haar voorgestane wijze van verdeling van de certificaten in de Stichting Administratiekantoor [certificaten] zoals vermeld in de e-mail van 26 maart 2021;
Primair:
II. 15% van de hierna genoemde certificaten in de Stichting Administratiekantoor [certificaten] primair toedeelt aan [naam eiser] danwel subsidiair de afwikkelingsbewindvoerder gelast en veroordeelt deze aan [naam eiser] toe te delen, zowel primair als subsidiair ex artikel 3:185 lid 1 BW:
- de certificaten genummerd AI-1 tot en met AI-83.033, ofwel 83.033 certificaten van de gehouden 553.555 AI-klasse certificaten met een waarde van € 0,01;
- de certificaten genummerd BI-1.640.001 tot en met BI-1.700.000, ofwel 60.000 certificaten van de gehouden 400.000 BI-klasse certificaten met een waarde van € 0,04;
- de certificaten genummerd PI-1 tot en met PI-583.041, ofwel 583.041 certificaten van de gehouden 3.886.939 PI-klasse certificaten met een waarde van € 1,00;
III. de afwikkelingsbewindvoerder veroordeelt om mee te werken aan de notariële verdeling c.q. toedeling van de sub II. gevorderde certificaten ten overstaan van een door eiser aan te wijzen notaris, zulks binnen 14 dagen nadat de notaris aan de afwikkelingsbewindvoerder de concept-akte van verdeling zal hebben verstrekt met bepaling dat als de afwikkelingsbewindvoerder niet vrijwillig zal voldoen aan deze veroordeling binnen de bepaalde termijn het vonnis in de plaats treedt van de benodigde rechtshandelingen namens de afwikkelingsbewindvoerder, althans haar handtekening, die nodig is/zijn voor het verlijden van de notariële akte van verdeling een en ander op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW;
IV. [naam gedaagde sub 1] voor zichzelf in hoedanigheid van mede-deelgenoot en [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] veroordelt om voor zover de notaris dit vereist voor de notariële verdeling c.q. toedeling hun medewerking te verlenen aan de sub III gevorderde medewerking aan de notariële akte zulks onder dezelfde gevorderde voorwaarden als sub III vermeld;
Subsidiair:
V. de afwikkelingsbewindvoerder verbiedt de in haar e-mail van 26 maart 2021 voorgestane wijze van verdeling van de certificaten in de Stichting Administratiekantoor [certificaten] uit te voeren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500.000,00;
VI. [naam gedaagde sub 1] veroordeelt om het platina horloge van het merk Patek Philippe aan [naam eiser] te restitueren, zulks binnen een week na de datum van het vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [naam gedaagde sub 1] niet voldoet aan de veroordeling;
VII. [naam gedaagde sub 1] c.s., [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[naam eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de afwikkelingsbewindvoerder misbruik maakt van haar bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 lid 1 BW met de voorgenomen wijze van verdeling van de certificaten, waarbij [naam eiser] geen certificaten krijgt toebedeeld. De certificaten zijn een beleggingsdeelneming in een bedrijf waarin tientallen en mogelijk zelfs honderden miljoenen euro’s zijn belegd door diverse partijen, waaronder private equity partijen, en waarvan erflater een aanzienlijke winstverwachting had. Recente ontwikkelingen binnen de onderneming ondersteunen die verwachtingen en de groeipotentie van het bedrijf waarin is deelgenomen. Door [naam eiser] van zijn aandeel te onthouden, ontneemt de afwikkelingsbewindvoerder [naam eiser] de mogelijkheid om in de toekomst mee te delen in de waardegroei en mogelijk hoge winsten. Door uit te gaan van een waarde van nihil in de boedelbeschrijving wenst de afwikkelingsbewindvoerder de certificaten gratis aan zichzelf en de overige deelgenoten toe te delen. Hierdoor wordt [naam eiser] onevenredig benadeeld, terwijl de benadeling niet in verhouding staat tot de belangen die de afwikkelingsbewind-voerder stelt te behartigen, aldus [naam eiser] . Door het belang van [naam gedaagde sub 4] bovendien te behartigen en te benadrukken, overschrijdt de afwikkelingsbewindvoerder haar bevoegdheid door het belang van een ander dan de erfgenamen leidend te laten zijn.
Nu uit het voorgaande volgens [naam eiser] primair volgt dat de afwikkelingsbewindvoerder misbruik maakt van bevoegdheid, kan zij deze op grond van artikel 3:13 lid 1 BW niet inroepen. Dat brengt met zich mee dat de rechtbank de wijze van verdeling van de certificaten kan gelasten dan wel zelf de verdeling kan vaststellen op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW. [naam eiser] vordert dan ook primair dat de rechtbank de verdeling vaststelt, op zodanige wijze dat aan [naam eiser] 15% van de geclassificeerde certificaten toekomt, en subsidiair dat de rechtbank de wijze van verdeling gelast. Meer subsidiair wordt gevorderd dat de rechtbank de afwikkelingsbewindvoerder verbiedt de certificaten te verdelen op de door haar in haar e-mail van 26 maart 2021 voorgestane wijze. Subsidiair grondt [naam eiser] zijn vorderingen op het standpunt dat de afwikkelingsbewindvoerder met de voorgestane wijze van verdeling van de certificaten in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid die de deelgenoten jegens elkaar in acht dienen te nemen op de voet van artikel 3:166 lid 3 BW en dat deze in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:2 lid 2 BW).
Aan de vordering tot afgifte van het horloge legt [naam eiser] artikel 5:2 BW ten grondslag. Hij stelt daartoe dat erflater het horloge bevoegdelijk aan hem heeft geschonken. [naam gedaagde sub 1] heeft het horloge uit de woning van erflater meegenomen en weigert ten onrechte het aan hem te restitueren, aldus [naam eiser] .
3.3.
[naam gedaagde sub 1] c.s. voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen en tot opheffing van het beslag, met veroordeling van [naam eiser] in de werkelijke proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zij betwist dat sprake is of kan zijn van misbruik van bevoegdheid dan wel handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Alhoewel geconcludeerd moet worden dat de afwikkelingsbewindvoerder in haar volste recht staat om de nalatenschap zelfstandig en naar eigen inzicht – en dus zonder instemming of toestemming van de overige erfgenamen – te verdelen, heeft er nog geen feitelijke verdeling van de certificaten plaats gevonden. De bevoegdheid is dus nog niet uitgeoefend, aldus [naam gedaagde sub 1] c.s. Voorts voert zij aan dat partiële verdeling van de nalatenschap ongewenst is. De juridische grondslag voor de gevorderde dwangsom ontbreekt en deze is disproportioneel. Zij stelt zich verder op het standpunt dat deze procedure nodeloos is ingesteld, waardoor het gehele proces wordt vertraagd en dit heeft een verstorende werking op de afwikkeling van de nalatenschap. Dientengevolge dient [naam eiser] in de werkelijke proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het horloge stelt [naam gedaagde sub 1] primair dat [naam gedaagde sub 4] eigenaresse is van het horloge, zodat erflater als houder dit niet bevoegd heeft kunnen schenken aan [naam eiser] . Subsidiair wordt aangevoerd dat [naam eiser] niet heeft bewezen dat sprake zou zijn van een schenking. Meer subsidiair stelt [naam gedaagde sub 1] dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW tot stand is gekomen, zodat deze moet worden vernietigd. Er wordt een beroep gedaan op de bijzondere bewijslastverdeling op grond van artikel 7:176 BW. Tot slot voert zij verweer tegen de gevorderde dwangsom.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Processueel ondeelbare rechtsverhouding

4.1.
Het gaat in deze kwestie – althans voor wat betreft de vorderingen betreffende de verdeling – om een processueel ondeelbare rechtsverhouding, te weten een onverdeelde gemeenschap waarin de certificaten worden gehouden en waarvan [naam eiser] , [naam gedaagde sub 1] , [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] deelgenoot zijn. Voor een dergelijke situatie geldt dat alle bij die processueel ondeelbare rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure moeten worden betrokken (vgl. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Dat is hier ook gebeurd, doch [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] hebben verstek laten gaan. De in dit vonnis (op tegenspraak) te nemen beslissingen gelden desalniettemin voor alle partijen en binden hen allemaal.
Misbruik van bevoegdheid
4.2.
[naam gedaagde sub 1] is in het testament van erflater benoemd tot executeur-afwikkelingsbewind-voerder. Zij heeft deze benoeming aanvaard. In het algemeen geldt dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerder primair een door erflater benoemde executeur is die tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren ex artikel 4:144 BW. Daarnaast wordt de executeur tot bewindvoerder benoemd. Op grond van artikel 4:171 lid 1 BW kan de erflater de bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder nader regelen waarbij deze ruimer of beperkter kunnen worden vastgesteld dan uit de aan artikel 4:171 BW voorafgaande bepalingen voortvloeit. Dat heeft erflater gedaan, in het bijzonder door aan de bewindvoerder de bevoegdheid toe te kennen om over de goederen van de nalatenschap te beschikken en als vertegenwoordiger van de erfgenamen de nalatenschap te verdelen met inachtneming van de erfdelen van ieder van de erfgenamen. Erflater is daarmee afgeweken van artikel 4:170 BW. Toestemming of instemming van de erfgenamen is blijkens de formulering van de bevoegdheidstoedeling in het testament niet vereist, zodat de afwikkelingsbewindvoerder de verdeling – als vertegenwoordiger van de erfgenamen – geheel zelfstandig tot stand mag brengen. In de literatuur worden als tegenwicht voor deze zelfstandige verdelingsbevoegdheid diverse waarborgen als opgenomen in afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 genoemd, zoals de boedelbeschrijving (artikel 4:160 BW), de rekening en verantwoording (artikel 4:161 BW), het ontslag wegens gewichtige redenen (artikel 4:164 BW) en bovenal de aansprakelijkheid indien in de zorg van een goed bewindvoerder verwijtbaar wordt tekortgeschoten (artikel 4:163 BW). Dit alles naast de aan de erfgenamen (zijnde de afstammelingen van erflater) toekomende wettelijke rechten zoals de dwingendrechtelijke legitieme portie (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1343).
4.3.
Het voorgaande is tussen partijen als zodanig ook niet in geschil. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de afwikkelingsbewindvoerder met de door haar in de e-mail van 26 maart 2021 in reactie op het verzoek van [naam eiser] aangekondigde wijze van verdeling, althans de mededeling dat de certificaten niet aan [naam eiser] zullen worden toegedeeld, misbruik maakt van de aan haar toegekende bevoegdheid de nalatenschap zelfstandig te verdelen.
4.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:13 lid 1 BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. In lid 2 is bepaald dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.5.
Wanneer bovenstaande maatstaf wordt toegepast, komt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van misbruik van recht aan de zijde van de afwikkelingsbewindvoerder. Daartoe is het volgende redengevend.
4.6.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de afwikkelingsbewindvoerder bij de uitvoering van haar taak de belangen van de erfgenamen dient te betrekken. Het bewind is ingesteld in het gemeenschappelijk belang van de erfgenamen en zij dient de verdeling tot stand te brengen met inachtneming van de erfdelen. Dat één van de erfgenamen daarbij niet dient te worden benadeeld, heeft de afwikkelingsbewindvoerder met zoveel woorden erkend.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel (nog) geen sprake van een verdeling van de certificaten, en evenmin van de door [naam eiser] gestelde “concrete dreiging” daarvan. Al in de conclusie van antwoord heeft de afwikkelingsbewindvoerder toegelicht dat de certificaten nog niet feitelijk zijn verdeeld en op dit moment ook niet kunnen worden verdeeld, omdat vanwege de herfinanciering niet over de certificaten kan worden beschikt. Tijdens de mondelinge behandeling is dat nader toegelicht en is gesteld dat de certificaten door een herschikking zijn achtergebleven in een lege vennootschap en dus geen waarde hebben. Die mededeling is volgens de afwikkelingsbewindvoerder gedaan door de CEO van [certificaten] , waarbij is aangegeven dat de certificaathouders met lege handen zijn achtergebleven. De afwikkelingsbewindvoerder heeft een advocaat ingeschakeld om hier nader onderzoek naar te doen en om te achterhalen of er fouten zijn gemaakt, zodat er mogelijk nog iets terug kan worden gehaald. Daarover bestaat op dit moment echter nog geen duidelijkheid. Voordat tot verdeling van de certificaten kan worden overgegaan, en de hoogte van een eventuele waarde van de certificaten in verband met de vergoeding wegens overbedeling kan worden bepaald, dient het voorgaande in het belang van alle erfgenamen te worden opgehelderd. [naam eiser] heeft dit alles niet – althans niet voldoende gemotiveerd – weersproken. Hoewel de afwikkelingsbewindvoerder het voornemen heeft om de certificaten die zich in de nalatenschap bevinden – de rechtbank begrijpt: als en zodra dit mogelijk is – toe te delen aan [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 1] , onder vergoeding van de waarde van het aandeel van [naam eiser] aan hem, maakt het voorgaande al dat misbruik van bevoegdheid niet kan worden aangenomen. De bevoegdheid is nog niet gebruikt en evenmin staat in voldoende mate vast op welke wijze die gebruikt zal gaan worden. Het enkele voornemen dat ze niet aan [naam eiser] zullen worden toegedeeld is in het licht van het voorgaande onvoldoende. De gestelde feiten kunnen het gevorderde onder I. en V. niet dragen.
Redelijkheid en billijkheid
4.8.
Nu de subsidiaire grondslag op dezelfde feiten is gestoeld als hiervoor onder misbruik van bevoegdheid al besproken, behoeft deze grondslag geen nadere bespreking en kan deze al daarom niet tot toewijzing van het gevorderde onder I. en V. leiden.
De vordering tot verdeling
4.9.
De afwikkelingsbewindvoerder heeft volledige beschikkingsbevoegdheid en is zelfstandig (zonder medewerking van de andere erfgenamen) bevoegd om de nalatenschap van erflater te verdelen. In het testament is bepaald dat het afwikkelingsbewind in deze nalatenschap eindigt na voltooiing van de verdeling, doch uiterlijk drie jaar na het overlijden van erflater. Die termijn is nog niet verstreken.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen onder II. tot en met IV. moeten worden afgewezen. De vorderingen zijn prematuur. De afwikkelingsbewindvoerder is zolang het bewind voortduurt exclusief bevoegd om de nalatenschap als vertegenwoordiger van de erfgenamen te verdelen. Voor het vaststellen van de (wijze van) verdeling door de rechtbank is dan geen plaats. De stelling van [naam eiser] dat de afwikkelingsbewindvoerder misbruik maakt van bevoegdheid zodat er plaats en gelegenheid voor een rechthebbende dient te zijn om zich tot de rechtbank te wenden met een vordering tot verdeling, faalt al gezien het oordeel dat het gestelde misbruik niet kan worden aangenomen. Bovendien wijst de rechtbank er op dat als [naam eiser] meent dat de afwikkelingsbewindvoerder tekortschiet in haar taakuitoefening, hetgeen overigens gemotiveerd is weersproken, dit op zichzelf nog geen grondslag biedt om in afwijking van de bepalingen in het testament de afwikkelingsbewindvoerder te passeren en op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW thans tot verdeling van een deel van de nalatenschap over te gaan. Voor zover [naam eiser] zich op dat standpunt stelt, ligt het op zijn weg om bij de kantonrechter een verzoek tot ontslag van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder in te dienen. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar het slot van r.o. 4.2. waarin ook nog andere remedies zijn benoemd, zodat de stelling dat de afwikkelingsbewindvoerder in feite buiten het recht wordt geplaatst geen steun vindt in het recht.
4.11.
De rechtbank wijst er tot slot ten overvloede op dat [naam eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de nalatenschap zich nog in de fase van executele bevindt. Het enkel uitspreken van twijfels over de concreet toegelichte stellingen dat nog niet alle schulden zijn betaald, is niet toereikend. Uitgangspunt van artikel 4:145 BW is dat de executele moet zijn voltooid alvorens de nalatenschap te verdelen. De ratio van dit artikel is dat het beschikken door de erfgenamen over de goederen van de nalatenschap tot gevolg heeft dat deze goederen niet meer onder het beheer van de executeur vallen, waardoor de executeur deze niet meer te gelde kan maken ter voldoening van de schulden van de nalatenschap. Dat de executeur in dit geval tevens de afwikkelingsbewindvoerder is, maakt dat niet anders. De rechtbank overweegt dan ook in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:939) dat tijdens de executele verdeling wel tot de mogelijkheden behoort, maar dat hiervoor vereist is dat de deelgenoot die verdeling vordert (in dit geval [naam eiser] ) voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit het belang bij die vordering volgt en op grond waarvan aannemelijk is dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan of kunnen worden voldaan uit het vermogen dat zich in de nalatenschap bevindt. Hoewel niet ondenkbaar is dat dit laatste zich gezien de omvang van de nalatenschap voordoet, heeft [naam eiser] een dergelijke stellingname echter niet ingenomen. Nog sterker, hij heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk gesteld geen belang te hebben bij een partiële verdeling op dit moment. De vorderingen van [naam eiser] zijn ook op die grond niet toewijsbaar.
Het horloge
4.12.
Uit artikel 5:2 BW vloeit voort dat de eigenaar zijn zaak van ieder die de zaak onder zich houdt kan opvorderen. De eigenaar dient op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat hij een eigendomsrecht heeft. [naam eiser] heeft daartoe aangevoerd dat hij het horloge geschonken heeft gekregen van erflater.
4.13.
[naam gedaagde sub 1] voert als meest verstrekkende verweer aan dat erflater nooit eigenaar is geworden, zodat hij niet beschikkingsbevoegd was. Zij stelt daartoe dat [naam gedaagde sub 4] het horloge heeft gekocht en heeft betaald, zodat het van haar zijde in de huwelijksgemeenschap is gevallen. De goederenrechtelijke rechtspositie van [naam gedaagde sub 4] ten aanzien van het horloge staat daarmee vast, aldus [naam gedaagde sub 1] .
4.14.
Dat verweer faalt. Niet in geschil is dat tussen erflater en [naam gedaagde sub 4] de wettelijke gemeenschap van goederen ex artikel 1:94 lid 1 (oud) BW bestond. Ingevolge artikel 1:94, lid 2 (oud) BW omvat deze gemeenschap, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien verkregen. Het enkele feit dat [naam gedaagde sub 4] het horloge heeft gekocht en betaald, is onvoldoende om een uitzondering op de hoofdregel aan te nemen. De pas tijdens de mondelinge behandeling gestelde afspraak dat het horloge in eigendom van [naam gedaagde sub 4] zou blijven, wat daarvan ook zij in het licht van het voorgaande, is bovendien niet met voldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De rechtbank betrekt daarbij dat uit de e-mail van 7 januari 2022 van [naam gedaagde sub 4] volgt dat zij het (heren)horloge heeft geschonken aan erflater vanwege een bijzondere gebeurtenis en dat zij het graag terug zou willen vanwege “de emotionele waarde”. De inhoud van die e-mail verhoudt zich niet tot het standpunt dat een afspraak is gemaakt over de eigendom, in weerwil van de in de e-mail geduide schenking. De rechtbank neemt aldus als vaststaand aan dat het horloge tijdens het huwelijk in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen.
4.15.
Tijdens de mondeling behandeling heeft [naam gedaagde sub 1] het standpunt ingenomen dat, als het horloge in de huwelijksgoederengemeenschap zou zijn gevallen, dit niet is verdeeld. Ook dat standpunt is niet met voldoende concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat het wordt gepasseerd. Niet in geschil is dat het horloge na de echtscheiding door erflater is gehouden: de houder wordt vermoed voor zichzelf te houden en bezitter te zijn en de bezitter wordt vermoed rechthebbende te zijn (vgl. artikel 3:109 BW jo artikel 3:107 BW en artikel 3:119 BW). Erflater en [naam gedaagde sub 4] hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding neergelegd in een echtscheidingsconvenant. Dit convenant is echter niet overgelegd, hetgeen van [naam gedaagde sub 1] had mogen worden verwacht ter adstructie van haar stelling dat erflater het horloge niet voor zichzelf hield, temeer nu [naam eiser] daar al in zijn inleidende processtuk op heeft gewezen. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat moet worden aangenomen dat erflater eigenaar was het horloge.
4.16.
Daarmee komt de rechtbank toe aan een beantwoording van de vraag of het horloge door erflater aan [naam eiser] is geschonken, zodat [naam eiser] eigenaar is geworden. [naam gedaagde sub 1] heeft de schenking betwist, primair omdat [naam eiser] de gestelde schenking niet voldoende heeft aangetoond. De rechtbank volgt [naam gedaagde sub 1] in dat standpunt en overweegt daartoe als volgt.
4.17.
Een schenking komt, zoals elke overeenkomst, tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Een schenking is niet aan bepaalde vormvoorschriften gebonden. Op grond van artikel 7:175 lid 1 BW is een schenking een overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Ingevolge artikel 7:175 lid 2 BW geldt het schenkingsaanbod als aangenomen, wanneer de begiftigde het niet onverwijld heeft afgewezen na er kennis van te hebben genomen.
4.18.
Er moet verder sprake zijn van vrijgevigheid. De wil van de schenker is het criterium om te bepalen of aan de bevoordelingsbedoeling van artikel 7:175 BW is voldaan. De bevoordelingsbedoeling dient te blijken uit feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de bewustheid en de wil tot bevoordeling aanwezig is. Onvoldoende is het enkele feit dat de degene die ten koste van zijn eigen vermogen een ander bevoordeelt, zich van die bevoordeling bewust is: de verrijking moet ook door de schenker zijn gewild (vgl. HR 15 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5687, en HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7272). Het achterliggende motief van de schenker speelt evenwel geen rol (vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3410). Of er sprake is van een bevoordelingsbedoeling wordt namelijk beoordeeld op het moment dat de overeenkomst tot stand komt (vgl. HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8147).
4.19.
De gestelde schenking is niet in een notariële of onderhandse akte neergelegd. Ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een schenking heeft [naam eiser] bij de akte overlegging producties, tevens vermeerdering van eis, een What’s-App bericht overgelegd en een foto waarop volgens hem te zien is dat hij het horloge draagt. In dat bericht wenst erflater – zou het door hem zijn geschreven, hetgeen [naam gedaagde sub 1] heeft betwijfeld – [naam eiser] veel plezier met zijn nieuwe horloge en sluit hij af met de opmerking dat een Patek Philippe voor de volgende generatie is. De inhoud van dit bericht kan duiden op een schenking, maar [naam gedaagde sub 1] wijst er terecht op dat het bericht ook anders kan worden uitgelegd: het zegt niet uitdrukkelijk iets over de eigendom en evenmin blijkt van een bevoordelingsbedoeling. [naam eiser] heeft in reactie op het verweer van [naam gedaagde sub 1] nog een What’s-App bericht overgelegd, doch daaruit blijkt juist dat erflater het horloge kennelijk ook (nog) droeg. Het horloge lag ten tijde van diens overlijden voorts in de woning van erflater. Weliswaar heeft [naam eiser] toegelicht dat hij vaak in de woning van erflater verbleef, doch dat laat onverlet dat hiermee onvoldoende is komen vast te staan dat hij – en niet erflater – houder van het horloge was. Dat alles maakt dat het gestelde eigendomsrecht op basis van het aangedragen bewijs niet kan worden aangenomen. Nu [naam eiser] tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft aangegeven verder geen bewijs te kunnen bijdragen, behoeft aan nadere bewijslevering niet te worden toegekomen en realiseert zich het bewijsrisico. De vordering tot afgifte onder VI. zal worden afgewezen.
4.20.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het voorgaande betekent dat het horloge in de nalatenschap is gevallen, zodat dit door de afwikkelingsbewindvoerder in de verdeling zal moeten worden betrokken.
Opheffing beslag
4.21.
[naam gedaagde sub 1] c.s. heeft in de conclusie van antwoord geconcludeerd tot opheffing van het beslag. Ingevolge artikel 705 lid 1 Rv kan de rechtbank het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. De vordering tot opheffing kan – bijvoorbeeld in reconventie of bij provisionele eis – aanhangig gemaakt worden in de hoofdzaak, maar daarnaast is ook steeds de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd die het beslagverlof verleende. Nu in dit geval aan de rechtbank de hoofdzaak voorligt, doch moet worden vastgesteld dat geen eis in reconventie is ingediend, ontbreekt een dergelijke vordering. Dat betekent dat de rechtbank niet aan een beoordeling van dit verzoek kan toekomen.
Proceskosten
4.22.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.23.
[naam gedaagde sub 1] c.s. heeft verzocht om [naam eiser] te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten. Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is volgens de Hoge Raad alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat kan pas aan de orde zijn als eiseres haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).Van de in dat arrest bedoelde gevallen is geen sprake. Dat [naam eiser] en de afwikkelingsbewindvoerder principieel verschillen over het antwoord op de aan de rechtbank voorgelegde vragen is onvoldoende. De rechtbank zal de proceskosten dan ook begroten aan de hand van het gebruikelijke liquidatietarief.
4.24.
De kosten aan de zijde van [naam gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.435,00
4.25.
De door [naam gedaagde sub 1] c.s. gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen zoals hierna in het dictum vermeld.
4.26.
De door [naam gedaagde sub 1] c.s. verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal als niet
weersproken worden toegewezen.
Ten aanzien van [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4]
4.27.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook de vorderingen ten aanzien van [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] zullen worden afgewezen.
4.28.
De kosten aan de zijde van [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en aan de zijde van [naam gedaagde sub 3] en [naam gedaagde sub 4] tot op heden begroot op nihil,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Lanen en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: