ECLI:NL:HR:2003:AF3410
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Erfrechtelijke geschillen over nalatenschap en schenkingen tussen erfgenamen
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van de overleden vader, [betrokkene 1], over de verdeling van zijn nalatenschap en de inbreng van schenkingen. De eiser, [eiser], heeft de verweerders, [verweerder 1] en [verweerster 2], gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de nalatenschap van zijn vader, die op 14 januari 1997 is overleden. De verweerders vorderden dat een schenking van ƒ 55.000,-- aan [eiser] in de nalatenschap moet worden ingebracht. De Rechtbank heeft in haar vonnis van 23 februari 2000 de vorderingen van de verweerders toegewezen en bevolen dat de erfgenamen overgaan tot de scheiding en deling van de nalatenschap.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 20 december 2000 het vonnis gedeeltelijk heeft vernietigd en de inbrengverplichting van [verweerder 1] heeft vastgesteld op ƒ 11.088,--. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen het arrest van het Hof voor zover dit betrekking heeft op [verweerster 2]. De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof vernietigd voor zover dit betrekking heeft op [verweerder 1] en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de nalatenschap van de vader is opengevallen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht en dat de verplichting tot inbreng beoordeeld moet worden naar het oude recht. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vader met de verpachting en verkoop aan [verweerder 1] slechts een voorgenomen verdeling van de gronden wenste uit te voeren zonder dat er een bevoordelingsbedoeling aanwezig was. Het Hof heeft niet toereikend gemotiveerd waarom [verweerder 1] slechts een bepaald bedrag hoefde in te brengen. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 11 april 2003.