ECLI:NL:HR:2017:939

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
16/01432
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling van beneficiair aanvaarde nalatenschap waarvan de vereffening niet is voltooid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van een beneficiair aanvaarde nalatenschap. De moeder van de partijen is op 4 januari 2005 overleden, en de erfgenamen zijn [eiser], [verweerder] en [betrokkene 1]. De rechtbank heeft in eerdere instanties vorderingen van [verweerder] en [eiser] gedeeltelijk toegewezen, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vonnissen vernietigd en de partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot verdeling, omdat de vereffening van de nalatenschap nog niet was voltooid. De Hoge Raad oordeelt dat de vereffening van een nalatenschap die beneficiair is aanvaard, moet worden voltooid voordat tot verdeling kan worden overgegaan. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

19 mei 2017
Eerste Kamer
16/01432
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] , [verweerder] en [betrokkene 1] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 257334/HA ZA 08-2231 van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2009, 21 april 2010, 1 september 2010, 24 november 2010 en 2 mei 2012;
b. de arresten in de zaak 200.113.479 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2014, 9 juni 2015 en 10 november 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof 9 juni 2015 en 10 november 2015 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [betrokkene 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, in het geding in cassatie niet verschenen. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot referte.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De moeder van [eiser] , [verweerder] en [betrokkene 1] is op 4 januari 2005 overleden. Hun vader is vooroverleden. [eiser] , [verweerder] en [betrokkene 1] zijn de enige erfgenamen van hun moeder.
3.2.1
In dit geding heeft [verweerder] in conventie tegen [eiser] en [betrokkene 1] diverse vorderingen ingesteld die betrekking hebben op de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. In reconventie heeft [eiser] vorderingen ingesteld tegen (alleen) [verweerder] , die eveneens betrekking hebben op die verdeling.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie en in reconventie gedeeltelijk toegewezen.
3.2.3
[eiser] en [betrokkene 1] hebben hoger beroep ingesteld tegen beslissingen van de rechtbank in conventie. [eiser] heeft tevens hoger beroep ingesteld tegen in reconventie gegeven beslissingen. [verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft overwogen dat [betrokkene 1] in eerste aanleg in reconventie geen procespartij was en niet betrokken is in het hoger beroep tegen in reconventie gegeven beslissingen; het hof heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld [betrokkene 1] op de voet van art. 118 Rv op te roepen (tussenarrest van 4 maart 2014).
[betrokkene 1] is daarop ook verschenen in het door [eiser] ingestelde hoger beroep tegen door de rechtbank in reconventie gegeven beslissingen.
3.2.4
Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd, [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in conventie, en [eiser] en [betrokkene 1] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen in reconventie, waaronder telkens begrepen de in hoger beroep bij wege van eisvermeerdering ingestelde vorderingen. Daartoe heeft het hof, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
[verweerder] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.16). [eiser] en [betrokkene 1] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Dit betekent dat de nalatenschap op grond van art. 4:195 lid 1 BW volgens afdeling 3 van titel 6 van boek 4 BW moet worden vereffend en dat alle erfgenamen vereffenaar zijn. Gesteld noch gebleken is dat de vereffening is voltooid. Er zijn in elk geval nog niet betaalde schulden van de nalatenschap. (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.17)
Het hof overweegt ambtshalve dat art. 4:222 BW bepaalt dat gedurende de vereffening van titel 7 van boek 3 BW slechts van toepassing zijn de art. 166, 167, 169, 170 lid 1 en 194 lid 2. Daaruit vloeit voort dat het gedurende de vereffening niet mogelijk is dat een deelgenoot op grond van art. 3:185 BW vordert dat de rechter de wijze van verdeling gelast of de verdeling vaststelt. Dat betekent dat de rechter partijen, zolang de vereffening niet is voltooid, ambtshalve niet-ontvankelijk moet verklaren in hun vorderingen voor zover die strekken tot verdeling en de bij die verdeling nodige toerekening van schulden op het aandeel van de deelgenoot-schuldenaar. (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.19) Het hof zal mede ter voorkoming van een verrassingsbeslissing partijen gelegenheid geven zich hierover uit te laten (tussenarrest van 9 juni 2015, rov. 2.21).
Voor voltooiing van de (lichte) vereffening is nodig dat een boedelbeschrijving wordt opgemaakt, per brief de bekende schuldeisers worden opgeroepen en de vorderingen worden voldaan. Vast staat dat niet, althans niet geheel aan al deze verplichtingen is voldaan. In elk geval heeft geen voldoening van alle vorderingen plaatsgehad. Dat de schuldeiser tevens erfgenaam is doet niet af aan de verplichting van de erfgenamen de nalatenschap overeenkomstig de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW te vereffenen. De vereffening is niet voltooid. (eindarrest, rov. 2.3)
De erfgenamen hebben niet verklaard dat zij voornemens zijn op korte termijn de vereffening te voltooien of het ertoe te leiden dat ondanks de geschillen tussen de erfgenamen toch de vereffening kan worden afgerond. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de zaak in afwachting van de voltooiing van de vereffening aan te houden of te beslissen op de vorderingen onder opschortende voorwaarde van voltooiing van de vereffening. (eindarrest, rov. 2.4)

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 2 richt onder meer een klacht tegen het oordeel van het hof dat het geen aanleiding ziet de zaak aan te houden in afwachting van de voltooiing van de vereffening, of te beslissen op de vordering onder opschortende voorwaarde van die voltooiing (rov. 2.4 van het eindarrest).
4.2
Tegen de vaststelling van het hof dat [eiser] en [betrokkene 1] de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en dat [verweerder] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, zijn geen klachten gericht. In cassatie is daarom uitgangspunt dat sprake is van beneficiaire aanvaarding (ofwel aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving) van de nalatenschap door twee van de drie erfgenamen.
4.3.1
Art. 4:202 lid 1, aanhef en onder a, BW bepaalt, voor zover in cassatie van belang, dat een nalatenschap moet worden vereffend volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Volgens art. 4:195 lid 1 BW zijn alle erfgenamen vereffenaar als een nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard. Is een nalatenschap door een van de erfgenamen beneficiair aanvaard, dan rust dus op alle erfgenamen van die nalatenschap de verplichting tot vereffening en zijn zij allen vereffenaar.
4.3.2
De vereffenaar heeft tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen (HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3643, NJ 2013/488). De verplichting tot vereffening van de nalatenschap in geval van beneficiaire aanvaarding door een of meer erfgenamen, strekt tot bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap (MvA I, Parl. Gesch. Boek 4, p. 945). Daarbij is van belang dat schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen in geval van beneficiaire aanvaarding in beginsel slechts op de goederen der nalatenschap kunnen verhalen (art. 4:184 lid 1 BW), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden waarin verhaal op het vermogen van een erfgenaam mogelijk is (bijv. art. 4:184 leden 2 en 3 BW, en art. 4:220 lid 2 BW).
4.3.3
Uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien alvorens de nalatenschap te verdelen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 979), teneinde te waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan.
4.3.4
In het licht van het voorgaande rust op de erfgenaam die verdeling vordert van een nalatenschap die door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, in beginsel de plicht om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan.
De rechter kan een partij die niet voldoet aan die stelplicht bevelen haar stellingen zodanig toe te lichten dat de rechter in het verdelingsgeschil kan beoordelen of de vereffening is voltooid (art. 22 Rv). Is de vereffening naar het oordeel van de rechter niet voltooid of is over de voltooiing onvoldoende uitsluitsel verkregen, dan dient de rechter in overleg met partijen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om desondanks op de grondslag van de vordering en het verweer te beslissen op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap. Daarbij kan worden gedacht aan het aanhouden van de zaak totdat alsnog vereffening heeft plaatsgevonden, aan een verdeling onder voorwaarden die de positie van schuldeisers waarborgt, of aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat. Voor zover deelgenoten in de nalatenschap schuldeisers van de nalatenschap zijn, bestaat eventueel de mogelijkheid dat hun aanspraken worden betrokken in de verdeling.
4.4
Gelet op het hiervoor in 4.3.4 overwogene slaagt de klacht van onderdeel 2. Het hof heeft ten onrechte nagelaten in overleg met partijen te onderzoeken of over de vordering
entot verdeling van de nalatenschap kan worden beslist op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

5.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

5.1
Nu blijkens het onder 4 overwogene het middel in het principale beroep doel treft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, vervuld, zodat het daarin voorgestelde middel moet worden onderzocht.
5.2
Het middel vermeldt onder 1 dat de gronden van het principale beroep integraal in het incidentele beroep worden overgenomen. Tevens vermeldt het dat het incidentele beroep is ingesteld voor het geval de vernietiging in het principale beroep tot gevolg zou hebben dat na verwijzing alleen de vorderingen van [eiser] in reconventie aan de orde zijn, en niet tevens de vorderingen van [verweerder] in conventie.
5.3
Het middel slaagt voor zover het dezelfde klacht behelst als de klacht in het principaal beroep die hiervoor in 4.4 gegrond is bevonden.
5.4
Opmerking verdient dat het in het principale beroep met succes bestreden oordeel van het hof dat de vorderingen van partijen met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap niet aan de orde kunnen komen op de grond dat de vereffening nog niet is voltooid, betrekking heeft op alle over en weer in het hoger beroep betrokken vorderingen over de verdeling van de nalatenschap. Ook daarom zijn (al) die vorderingen na verwijzing nog aan de orde.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juni 2015 en 10 november 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
19 mei 2017.