3.7.3.Voor zover de tweede grief zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter dat er in deze zaak inderdaad sprake is van een ‘gewichtige reden’ als bedoeld in artikel 4:149 lid 2 BW, schetst het hof eerst de van belang zijnde bepalingen in het aan de orde zijnde testament en de wet (het ‘vetgedrukte’ is aangebracht door het hof):
Het testamentvan erflater van 19 juni 2015 bepaalt als laatste wil van erflater (voor zover van belang, :
Artikel II BENOEMING ERFGENAMEN
Ik benoem tot mijn erfgenamen,voor gelijke delenen bij aanwas (….) mijn kinderen.
Artikel IV LEGAAT [appellant 2]
(…) Het is mijn bedoeling, dat zijevenveel te vorderenheeft als mijn andere kinderen (…)
Artikel IX:EXECUTELE
Ik benoem mijn zoon [appellant 1] (…) tot executeur afwikkelingsbewindvoerder. (….) Ik ken de executeur naast de in de wet aan een executeur toegekende bevoegdheden tevens de bevoegdheid toe de goederen van de nalatenschap te verkopen en te leveren of de nalatenschap te verdelen.De executeur dient zoveel mogelijk in overleg te treden met mijn erfgenamen over de afwikkeling van mijn nalatenschap.(…)
1 De executeur is bevoegd door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden der nalatenschap en de nakoming der hem opgelegde lasten.
2 Tenzij de erflater anders heeft beschikt,treedt de executeur omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking zoveel mogelijk in overleg met de erfgenamenen stelt hij, zo bij een erfgenaam bezwaar bestaat tegen een voorgenomen tegeldemaking, die erfgenaam in de gelegenheid de beslissing van de kantonrechter in te roepen.
3 De erflater kan bepalen dat de executeur voor de tegeldemaking van een goed de toestemming van de erfgenamen behoeft. Deze toestemming kan echter vervangen worden door een machtiging van de kantonrechter.
4 Het in de vorige leden ten aanzien van de erfgenamen bepaalde geldt mede ten aanzien van hen aan wie het vruchtgebruik van de nalatenschap of van een aandeel daarin is vermaakt.
Artikel 4:148 Burgerlijk Wetboek
De executeur moet aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak geven.
1 De taak van een executeur eindigt:
(…)
d. wanneer de nalatenschap overeenkomstig de derde afdeling van de zesde titel moet worden vereffend;
e. in de bij de uiterste wil bepaalde gevallen;
f. door ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent.
2Het ontslag wordt hem verleend, hetzij op eigen verzoek,hetzij om gewichtige redenen, zulks op verzoek van een mede-executeur, een erfgenaam of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve. Hangende het onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen treffen en de executeur schorsen.
3 Een gewezen executeur blijft verplicht te doen wat niet zonder nadeel voor de afwikkeling van de nalatenschap kan worden uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de nalatenschap bevoegd is, dit heeft aanvaard.
(…)
1 De bewindvoerder moet zo spoedig mogelijk een beschrijving opmaken van de goederen waarop het bewind betrekking heeft. Is hij door de rechter benoemd, dan moet hij een afschrift van de beschrijving tegen ontvangstbewijs inleveren ter griffie van de rechtbank van de woonplaats van de rechthebbende. Tot het stellen van zekerheid is hij slechts verplicht, indien dit bij de instelling van het bewind is bepaald.
(…)
1 De hoedanigheid van bewindvoerder eindigt:
(…)
d. in de bij de uiterste wil bepaalde gevallen;
e. door ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent.
2 Het ontslag wordt hem verleend hetzij op eigen verzoek,hetzij wegens gewichtige redenen, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, van de rechthebbende, van iemand in wiens belang het bewind is ingesteld of van het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve. Hangende het onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen in het bewind treffen en de bewindvoerder schorsen.
1.Bij uiterste wil kunnen de bevoegdheden en de verplichtingen van de bewindvoerder nader worden geregeld; zij kunnen daarbijruimerof beperkter worden vastgesteld dan uit de voorgaande bepalingen van deze afdeling voortvloeit.
(…)
1 Een nalatenschap wordt, behoudens het in artikel 221 bepaalde, overeenkomstig de in deze afdeling gegeven voorschriften vereffend:
a. wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen; geschillen dienaangaande worden door de kantonrechter beslist;
b. wanneer de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd.
2Indien het saldo van de nalatenschap positief iskan de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard de kantonrechter verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet.
(…)
3.7.5.In het onderhavige geval wordt de bevoegdheid van [appellant 1] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder – uit welke hoedanigheid hij door de kantonrechter is ontslagen – echter niet alleen beperkt door de diverse, hierboven genoemde wettelijke waarborgen, maar ook door het testament zelf. In artikel II van het testament staat immers dat aan de erfgenamen gelijke delen toekomen, hetgeen – mede gezien de voorziening als getroffen in artikel VI - begrepen moet worden als dat ieder van de erfgenamen in ieder geval dezelfde waarde aanspraak toekomt. IX van het testament bepaalt daarnaast – in het licht van de hiervoor belichte artikelen begrijpelijk- dat de executeur zoveel mogelijk in overleg dient te treden met de erfgenamen over de afwikkeling van de nalatenschap. Juist ten aanzien van die communicatie en dat overleg tussen de vijf erfgenamen is ernstige wrevel ontstaan aan de kant van in eerste plaats [geïntimeerde] en later ook bij [belanghebbende/erfgename] . Het hof zal een aantal belangrijke punten kort individueel benoemen.
3.7.5.1. In het verweerschrift in eerste aanleg onder punt 6.2.2 wordt voor het eerst – althans – onweersproken - voor het eerst voor [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] – melding gemaakt van het bestaan van een gestelde rekening courantovereenkomst van 21 juli 2017 tussen erflater en de BV.
Deze rekening courantovereenkomst is klaarblijkelijk namens erflater getekend door diens daartoe gevolmachtigde zoon [appellant 1] . [appellant 1] heeft echter (kort) na het overlijden in zijn functie als executeur geen melding gemaakt van die overeenkomst. De verklaring dat toentertijd [appellant 1] deze overeenkomst namens erflater en namens de BV heeft getekend zonder de details na te lopen (beroepschrift onderdeel 6.3.3.), zodat hij aanvankelijk – bij aanvang van de executele – geen weet had van de inhoud althans op het punt van de opeisbaarheid, komt niet aanstonds geloofwaardig over. Juist omdat hij als enige tekende in diverse hoedanigheden lag nalezen van de gestelde overeenkomst ook op het punt van details, nu deze klaarblijkelijk door een derde (de accountant) was opgesteld, in de gegeven omstandigheden zeer in de rede.
Het niet (aanstonds) verstrekken van deze belangrijke informatie aangaande de gestelde rekening-courantovereenkomst heeft in ieder geval tot ergernis en (begrijpelijk) wantrouwen geleid bij [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] .
Dit niet verstrekken van informatie wringt des te meer aangezien [appellant 1] (en [appellant 2] en [appellant 3] ) zich op het standpunt stelt – welk standpunt door het hof voorshands overigens niet wordt gedeeld omdat elke overeenkomst in beginsel op te zeggen is – dat volgens artikel 4 van die rekening courantovereenkomst de (substantiële) vordering van de nalatenschap op de BV niet opeisbaar is en ook nooit opeisbaar zal worden, een en ander zoals ook aangestipt in de pleitnota in hoger beroep van [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] (zie pagina 3). [appellant 1] heeft dus als executeur belangrijke informatie die van grote invloed kan zijn op de uitvoering van de executele en de daadwerkelijke omvang van de nalatenschap, niet (tijdig) gedeeld. De op 28 februari 2019 opgestelde ruimschootsheidsverklaring (zie onderdeel 3.1) als opgesteld door [appellant 1] maakt in ieder geval geen melding van deze gestelde beperking van de opeisbaarheid van deze (substantiële) vordering van de nalatenschap.
Hierbij kan in het midden worden gelaten wat de oorzaak is van het niet delen van deze informatie.
3.7.5.2. Een ander punt van kritiek op [appellant 1] als executeur is het afleggen van de zogenaamde ‘ruimschootsverklaring’ (artikel 4:202 lid 2 BW). Weliswaar zijn er diverse onroerende zaken (huizen) in de nalatenschap aanwezig, maar deze huizen dienen alle nog verkocht te worden, hetgeen bemoeilijkt wordt doordat drie van die huizen zich in het buitenland bevinden, er discussie is over de waarde van (sommige van) die huizen en er ten aanzien van het huis in Spanje kennelijk nog diverse juridisch-administratieve stappen dienen te worden genomen alvorens het überhaupt te kunnen verkopen. Daar komt inmiddels bij het standpunt van de executeur zelf dat de vordering van de nalatenschap op de BV nooit opeisbaar zal worden.
In dit licht is het hof van oordeel dat aan [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] kan worden toegegeven dat de ‘ruimschootsverklaring’ wellicht te vroeg en/of mogelijk zelfs ten onrechte lijkt te zijn afgegeven.
3.7.5.3. In het verlengde van het mogelijk te vroeg of lichtvaardig afleggen van de ‘ruimschootsverklaring’ ligt het doen van substantiële uitkeringen aan de erfgenamen en aan de legataris van in totaal € 178.541,82, en wel kort nadat [appellant 1] door de kantonrechter was ontslagen als executeur-bewindvoerder. [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] hebben zich hier van begin af aan tegen verzet, onder meer omdat zij twijfelden of er wel voldoende vermogen aanwezig zou zijn (zie punt 10 e.v. van het verweerschrift in hoger beroep). [appellant 1] heeft aangevoerd dat het doen van die substantiële uitkering aan de erfgenamen – voor de legataris ligt dit enigszins anders – betrekking heeft op het besparen van rente (zie onder meer productie 6 bij het verweerschrift in hoger beroep). Dit besparen van rente is echter niet nader uitgelegd, ook niet in de pleitnota in hoger beroep van mr. Fernhout (zie pleitnota, pagina 3, punt 7), zodat voor het hof niet valt in te zien hoe hoog die rentekosten dan wel niet zijn en in hoeverre het doen van substantiële uitkeringen aan in ieder geval de erfgenamen noodzakelijk c.q. verstandig is geweest. Het gaat hier immers bovendien klaarblijkelijk om rente die de erfgenamen uiteindelijk aan zichzelf (als alle beneficiair aanvaard hebbende erfgenamen) in rekening brengen.
Met [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] constateert het hof dat deze noodzaak c.q. gewenstheid van die uitkeringen aan de erfgenamen – in het licht van het ‘verdere verloop van de onderhavige procedure en gezien de vele onzekerheden die (…) op dit moment ten aanzien van de omvang van de Nalatenschap en de afwikkeling van de Nalatenschap bestaan’ (zie punt 13 van het verweerschrift in hoger beroep) – als ook het moment waarop, minst genomen discutabel is. In ieder geval heeft ook deze wijze van handelen geen vertrouwen bevorderd bij [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] .
3.7.5.4. Daarnaast geldt dat [appellant 1] inmiddels zelf interesse heeft getoond in het verkrijgen van de volledige eigendom van het tot de nalatenschap behorende huis in Finland, terwijl de waarde van dat huis lastig blijkt vast te stellen. Voor dit huis zijn drie verschillende taxaties uitgebracht door drie verschillende Finse makelaars, die kennelijk ook verschillende uitgangspunten hanteren. Het verschil in taxatiewaarde tussen de laagste en hoogste taxatie is een bedrag van € 270.000,-. Derhalve dient de waarde van dit huis met de uiterste behoedzaamheid te worden vastgesteld, zeker indien het zou moeten leiden tot een onderhandse verkoop aan de executeur en niet tot een verkoop op de vrije markt. Het direct kiezen voor een verkoopprijs van het gemiddelde van de laagste en hoogste taxatie ligt in de gegeven omstandigheden waaronder onderhandse verkoop aan de executeur niet direct voor de hand. Het gevolg hiervan is dat er mogelijk sprake is van tegenstrijdige belangen bij de executeur, waardoor het aan alle erven daadwerkelijk (doen) toekomen van een gelijk deel van de nalatenschap in gevaar zou kunnen komen, maar [appellant 1] lijkt dit niet te onderkennen.
3.7.5.5. Tot slot heeft ook de betrokkenheid van mr. Wagemans niet bijgedragen aan de (werkbare) verhoudingen tussen [appellant 1] als executeur c.a. enerzijds en [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] anderzijds. Mr. Wagemans heeft immers de communicatie namens de executeur met [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] volledig naar zich toe getrokken.
Hoewel het hof wil aannemen dat [appellant 1] er kennelijk dacht goed aan te doen dat de communicatie (vrijwel) geheel te laten verlopen via mr. Wagemans, heeft hij daarbij voor zijn rekening en risico genomen dat [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] minder gelukkig waren met deze keuze en zich in toenemende mate hebben geërgerd aan de wijze van uitlaten van mr. Wagemans.
Gelet op de woordkeuze van mr. Wagemans, bijvoorbeeld als hij schrijft dat een ‘juridisering (…) uitsluitend en alleen het gevolg is van het handelen van Uw beide klienten’ (zie de e-mail van mr. Wagemans aan mr. van den Muijsenbergh d.d. 15 september 2019, productie 6 bij het verweerschrift in hoger beroep) of het benoemen van [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] als ‘dwarsliggers’ (zie punt 8.1 van het verweerschrift in eerste aanleg), en de opmerking dat ‘de brievenschrijverij uit [woonplaats] (hof: de woonplaats van [geïntimeerde] ) maar eens moet ophouden’ (zie punt 69 bij het inleidend verzoekschrift), en de in de pleitnota van mr. Van den Muijsenbergh in eerste aanleg onder punt 9 genoemde opmerkingen, kan het hof zich de opgelopen irritatie (en evenredig afnemend vertrouwen) bij [geïntimeerde] en [belanghebbende/erfgename] voorstellen. Bovendien was er in het begin van de betrokkenheid van mr. Wagemans onduidelijkheid over de precieze de rol van mr. Wagemans en diens (gestelde) expertise ten aanzien van het afhandelen van complexe nalatenschappen, hetgeen naar het oordeel van het hof terecht tot nadere vragen van [geïntimeerde] en/of [belanghebbende/erfgename] heeft geleid.