Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 27 januari 1992 betreffende de aan hem ter zake van de hierna vermelde verkrijging voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in het recht van schenking.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de overbedeling uit de huwelijksgemeenschap van de man, waar de vrouw op morele gronden mee heeft ingestemd, kan worden aangemerkt als een schenking. De Hoge Raad oordeelt dat voor het aannemen van vrijgevigheid voldoende is dat degene die verarmd is, de verrijking van de andere partij heeft gewild. De belanghebbende, die in 1969 in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd met zijn ex-echtgenote, heeft na de ontbinding van het huwelijk een overbedeling ontvangen van f 20.178.540. De ex-echtgenote heeft op morele gronden een groot deel van haar toekomende vermogen niet willen ontvangen. De belanghebbende stelde dat deze overbedeling niet voortkwam uit vrijgevigheid, maar uit de wens van zijn ex-echtgenote om het bedrag niet te ontvangen. Het Hof oordeelde echter dat er sprake was van een bewuste bevoordeling door de ex-echtgenote, die handelde uit niet-zakelijke oogmerken. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en verwerpt het beroep, waarbij het benadrukt dat de motieven van de ex-echtgenote voor de bevoordeling niet in de weg staan aan de kwalificatie van vrijgevigheid. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.