ECLI:NL:RBZWB:2021:660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en terugvordering van te veel verstrekte uitkering op basis van kasstortingen en inlichtingenplicht

Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de herziening van het recht op bijstand van de eiser op grond van de Participatiewet. Het college had in een besluit van 2 oktober 2019 het recht op bijstand van de eiser herzien en een bedrag van € 5.122,75 teruggevorderd, omdat er kasstortingen op de bankrekening van de eiser waren geconstateerd die niet waren gemeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 30 januari 2020.

Tijdens de zitting op 7 januari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord, die stelde dat de kasstortingen geen extra inkomsten waren, maar geldleningen van familie en vrienden. Eiser betwistte ook dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser wel degelijk melding had moeten maken van de kasstortingen, ongeacht of hij vrij over dat geld kon beschikken. De rechtbank stelde vast dat de kasstortingen als middelen moesten worden aangemerkt volgens de Participatiewet, en dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door deze niet te melden.

De rechtbank concludeerde dat de herziening van de bijstandsverlening en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag rechtmatig waren. Eiser had niet aangetoond dat de kasstortingen geen invloed hadden op zijn recht op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE AWB 20/5418 PW

uitspraak van 18 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Procesverloop

In het besluit van 2 oktober 2019 (primair besluit) heeft het college eisers recht op bijstand op grond van de Participatiewet herzien en te veel verstrekte uitkering teruggevorderd.
In het besluit van 30 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.W. Reijrink.

Overwegingen

Feiten

1. Het college heeft eisers recht op bijstand herzien over de perioden van 1 februari 2018 tot en met 30 april 2018 en 1 juni 2018 tot en met 31 augustus 2018 nadat uit onderzoek bleek van niet opgegeven kasstortingen op eisers bankrekening. Het college heeft
€ 5.122,75 van eiser teruggevorderd.
Geschil
2. In deze zaak gaat het om de vraag of het college het recht van eiser op de bijstandsuitkering over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 april 2018 en over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 augustus 2018, gelet op de kasstortingen, op goede gronden heeft herzien.
Standpunt eiser
3. Eiser betwist dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De kasstortingen vormen geen extra inkomsten. Het gaat deels om geld dat eiser heeft geleend van familie en vrienden en die leningen moet hij terug betalen. Bovendien bezocht eiser vaak een casino. Af en toe hield hij daaraan een contant geldbedrag over en dat stortte hij dan op zijn bankrekening. Tot slot heeft eiser geld ontvangen van zijn ex-partner om een belastingschuld te voldoen. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat zijn situatie gelijk moet worden gesteld met die van iemand die geen bijstand of ander inkomen ontvangt en ter voorziening in zijn levensonderhoud zou zijn aangewezen op het aangaan van leningen. Volgens eiser dient te worden vastgesteld dat hij het teruggevorderde bedrag niet hoeft terug te betalen.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
De rechtbank stelt voorop dat eiser van de kasstortingen op zijn bankrekening aan het college melding moest maken, ook als hij niet vrij over dat geld over kon beschikken. Het college was dan in de gelegenheid geweest om de betekenis van de kasstortingen voor het recht op uitkering en de hoogte daarvan te onderzoeken. Door geen melding te maken van de kasstortingen heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
5.2
Het is vaste rechtspraak dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2019:704).
Leningen
5.3
Eiser voert aan dat een bedrag van € 3.300,- van de kasstortingen ziet op geldleningen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien; € 500,00 van [naam persoon derde 1] ,
€ 800,00 van [naam persoon derde 2] , € 1.000,00 van zijn broer en € 1.000,00 van [naam persoon derde 3] . Hij was namelijk net gescheiden, betaalde € 450,00 per maand aan huur en hij ontving geen huurtoeslag. Verder loste hij € 104,00 per maand af aan een oude huurschuld en € 50,00 per maand aan een schuld aan zijn zorgverzekeraar. Tot slot droeg hij bij in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter.
5.4
De rechtbank merkt allereerst op dat eiser geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij geld van [naam persoon derde 1] , [naam persoon derde 2] , zijn broer of [naam persoon derde 3] heeft ontvangen. Hun verklaringen zijn na de stortingen opgesteld en bevatten geen afdwingbare terugbetalingsverplichting. Eiser stelt dat hij is gestart met het aflossen van de schulden maar daarvan is in deze procedure niet gebleken. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van leningen.
5.5
Bovendien geldt dat als wel sprake is van leningen, een lening niet is uitgesloten van het hiervoor genoemde middelenbegrip. Bijstand wordt verleend in aanvulling op de middelen waar iemand over beschikt om in het levensonderhoud te voorzien. Eiser kon de bijschrijvingen gebruiken voor zijn levensonderhoud. Als hij, hoe begrijpelijk ook, die gelden heeft gebruikt om een huurschuld of het eigen risico af te lossen of om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige dochter, is het zijn keuze geweest dat te doen. Die keuze leidt er niet toe dat de kasstortingen niet als in aanmerking te nemen middelen kunnen worden beschouwd en dus had eiser deze stortingen moeten melden aan het college, wat hij niet heeft gedaan.
5.6
Wat hiervoor is overwogen laat onverlet dat met betrekking tot degene, die (zonder ander inkomen) in afwachting is van een besluit op zijn aanvraag om bijstand en dus nog geen bijstand ontvangt, ter voorziening in de kosten van levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van geldleningen, mogelijk anders kan worden geoordeeld (ECLI:NL:CRVB:2014:455). Deze situatie doet zich hier echter niet voor omdat eiser in de maanden waarin de bijschrijvingen plaatsvonden bijstand ontving. Dat eiser in verband met de aflossing van openstaande schulden en in verband met de echtscheiding naast de aan hem verleende bijstand extra geld nodig had, maakt dit niet anders (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2016:2580 en ECLI:NL:CRVB:2016:1537).
Betalingen ex-partner
5.7
Eiser voert verder aan dat de storting van € 900,00 op 24 juli 2018 ziet op een contante betaling die hij van zijn ex-partner heeft ontvangen. Hij moest bedragen aan de Belastingdienst terugbetalen terwijl zijn ex-partner die bedragen had ontvangen. Eiser verwijst naar zorgtoeslag in de maanden september, oktober en november 2018 van slechts € 9,00 omdat de teveel ontvangen toeslagen hierop in mindering zijn gebracht, de verklaring van zijn ex-partner dat zij eiser € 800,00 heeft betaald omdat eiser dat bedrag aan de Belastingdienst moet betalen en de brieven van de Belastingdienst van 9 april 2018 waaruit blijkt dat € 650,00 huurtoeslag en € 288,00 kindgebonden budget terugbetaald moet worden.
5.8
De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Belastingdienst bedragen van hem heeft teruggevorderd die niet door hem maar door zijn ex-partner zijn ontvangen. Bovendien heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de storting van € 900,00 in dat verband door zijn ex-partner is gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de ex-partner van eiser heeft verklaard dat zij een bedrag van € 800,00 aan eiser heeft geleend. Ter zitting kon eiser het verschil tussen die bedragen niet verklaren.
5.9
Het voorgaande betekent dat eiser ook vrij over het op 24 juli 2018 gestorte bedrag kon beschikken, dat dat bedrag ook als middel moet worden aangemerkt en eiser hiervan dus melding had moeten maken bij het college.
5.1
De stelling van het college dat zelfs indien dit bedrag buiten beschouwing wordt gelaten, in de maand juli 2018 in totaal meer is gestort dan de maandelijkse bijstandsnorm zodat ook om die reden het gehele bedrag aan bijstand voor de maand juli wordt herzien, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Casinobezoeken
5.11
Eiser voert tot slot aan dat hij in 2018 in de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 april 2018 en over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 augustus 2018 casino’s heeft bezocht en heeft gegokt. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen de opnames en kasstortingen en er zijn geen aanknopingspunten voor winst uit het casino, aldus eiser.
5.12
Volgens vaste rechtspraak is gokken een bezigheid die gemeld moet worden omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:4203 en ECLI:NL:CRVB:2019:703). Het college moet hiervan op de hoogte worden gesteld, zodat het kan onderzoeken of er inkomsten zijn verworven en of dit van invloed is op het recht op bijstand.
5.13
Vast staat dat eiser het college niet op de hoogte heeft gesteld van zijn gokactiviteiten en van de gokopbrengsten. Hij heeft daardoor zijn inlichtingenplicht geschonden.
5.14
Verder overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij, als hij de gokactiviteiten en de gokopbrengsten wel gemeld had, recht zou hebben gehad op bijstand. Dat heeft eiser nagelaten. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat hij precies heeft verworven, hoe zich dat verhoudt tot de opnames en waarom de opnames en de kasstortingen op verschillende dagen zijn verricht. Hij heeft ook geen administratie overgelegd. Eiser verwijst in dit kader vergeefs naar de uitspraak van de CRvB van 5 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1270. In die zaak was het verband tussen de hoogte van de opnames en de stortingen voldoende aannemelijk gemaakt.
Conclusie
6.1
Het voorgaande betekent dat eiser met de bijschrijvingen in de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 april 2018 en de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 augustus 2018 naast de aan hem toegekende bijstand heeft beschikt over extra gelden. Dit heeft hij niet gemeld, waarmee hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Omdat eiser als gevolg hiervan te veel bijstand heeft ontvangen, was het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden om de bijstand te herzien over de maanden waarin de geldbedragen zijn ontvangen en om het teveel uitgekeerde terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Nu de hoogte van de terugvordering niet wordt betwist, houdt het bestreden besluit stand en is het beroep ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M Stoof, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier op 18 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Wettelijk kader
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te raken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende moeten worden verstrekt.
In het zesde lid is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt of herziet, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet is bepaald dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.