Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de herziening van het recht op bijstand van de eiser op grond van de Participatiewet. Het college had in een besluit van 2 oktober 2019 het recht op bijstand van de eiser herzien en een bedrag van € 5.122,75 teruggevorderd, omdat er kasstortingen op de bankrekening van de eiser waren geconstateerd die niet waren gemeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 30 januari 2020.
Tijdens de zitting op 7 januari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord, die stelde dat de kasstortingen geen extra inkomsten waren, maar geldleningen van familie en vrienden. Eiser betwistte ook dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser wel degelijk melding had moeten maken van de kasstortingen, ongeacht of hij vrij over dat geld kon beschikken. De rechtbank stelde vast dat de kasstortingen als middelen moesten worden aangemerkt volgens de Participatiewet, en dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door deze niet te melden.
De rechtbank concludeerde dat de herziening van de bijstandsverlening en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag rechtmatig waren. Eiser had niet aangetoond dat de kasstortingen geen invloed hadden op zijn recht op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.