ECLI:NL:CRVB:2019:704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen in het kader van de Participatiewet na meldingen van onrechtmatige inkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, die sinds 13 januari 2009 bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet, zijn geconfronteerd met herziening, intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkeringen. Dit volgde na anonieme meldingen over hun vermeende eigendommen en inkomsten, waaronder een café en een auto. De gemeente Amsterdam heeft daarop onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij bankgegevens zijn geanalyseerd en diverse stortingen zijn aangetroffen op de rekeningen van appellanten.
De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente terecht de bijstandsuitkeringen heeft herzien en teruggevorderd, omdat de appellanten in de onderzochte periodes over middelen beschikten die op de bijstand in mindering moesten worden gebracht. De appellanten hebben betoogd dat de stortingen afkomstig waren van spaargeld van hun kinderen en leningen van familieleden, maar de Raad oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraken bevestigd.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om aan te tonen dat zij geen andere inkomsten hebben en dat eventuele leningen daadwerkelijk zijn verstrekt voor levensonderhoud. De Raad heeft geoordeeld dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de stortingen geen inkomsten waren, en dat de intrekking van de bijstand over oktober 2016 terecht was, omdat niet duidelijk was hoe de aankoop van een auto was gefinancierd. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.