ECLI:NL:CRVB:2016:1270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van verzwegen contante stortingen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant op basis van vermeende verzwegen contante stortingen. Appellant ontving sinds 1 december 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een periodiek onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, verzocht de gemeente Helmond appellant om bankafschriften over een bepaalde periode. Na analyse van deze afschriften concludeerde het college dat appellant contante stortingen had gedaan die als inkomen moesten worden aangemerkt, wat leidde tot de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode en terugvordering van eerder verstrekte bedragen.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat de stortingen als inkomen konden worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat de stortingen waarschijnlijk afkomstig waren van eerdere geldopnames, en dat appellant niet had voldaan aan de inlichtingenverplichting. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand over de maanden augustus tot en met november 2013 werd herroepen.
De Raad oordeelde dat het college in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld en dat het college het griffierecht moest vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door W.H. Bel, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2016.