ECLI:NL:CRVB:2016:1537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15-4769 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onduidelijke herkomst van kasstortingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving sinds 28 oktober 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In de periode van 1 november 2013 tot en met 31 juli 2014 zijn er 31 kasstortingen op zijn bankrekening gedaan, met een totaalbedrag van € 4.745,-. De consulent heeft appellant gevraagd om een verklaring voor deze kasstortingen, waarop appellant verklaarde dat hij een gouden ketting had verkocht en een lening had ontvangen van een vriend. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen heeft vervolgens de bijstand herzien en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant geen melding had gemaakt van de kasstortingen, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat de kasstortingen in beginsel als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB moeten worden beschouwd. Appellant heeft aangevoerd dat hij de herkomst en besteding van de kasstortingen heeft aangetoond, maar de Raad oordeelt dat hij geen duidelijkheid heeft gegeven over de herkomst van de kasstortingen. De verklaring van de vriend biedt geen verklaring voor de afzonderlijke kasstortingen en er ontbreken objectieve gegevens die aantonen dat appellant de bedragen daadwerkelijk heeft ontvangen en gestort.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4769 WWB
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 juni 2015, 14/5495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.R. Kamps, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kamps. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.X. Pouwels.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 28 oktober 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 25 juli 2014 heeft een consulent inkomen appellant gevraagd om afschriften over de periode vanaf 28 oktober 2013 van alle in zijn bezit zijnde bankrekeningen.
1.3.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat in de periode van 1 november 2013 tot en met 31 juli 2014 in totaal 31 kasstortingen hebben plaatsgevonden tot een bedrag van
€ 4.745,-. Bij brief van 2 september 2014 heeft de consulent appellant gevraagd naar een schriftelijke verklaring voor de kasstortingen en naar bewijsstukken. Op 2 september 2014 heeft appellant een schriftelijke verklaring overhandigd, ondertekend door hem en [R.] (R). R verklaart - voor zover hier van belang - dat hij in oktober 2013 een gouden ketting heeft gekocht van appellant voor een bedrag van € 2.625,-, alsmede dat hij appellant op
15 april 2014 een bedrag van € 2.250,- heeft geleend.
1.4.
Bij besluit van 29 september 2014 heeft het college de bijstand van appellant herzien over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 juli 2014 door de kasstortingen die in deze periode op de rekening van appellant hebben plaatsgevonden op de bijstand in mindering te brengen. Ook heeft het college - voor zover hier van belang - de kosten van bijstand over deze periode van appellant teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 4.777,87.
1.5.
Bij besluit van 14 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van
29 september 2014 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant van de 31 kasstortingen geen melding heeft gedaan aan het college en dat hij daardoor de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden kasstortingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB beschouwd. Als deze stortingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand is gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de kasstortingen niet als middelen kunnen worden gezien omdat hij de herkomst en de besteding van deze kasstortingen heeft aangetoond. De kasstortingen zijn afkomstig van de twee in 1.3 genoemde bedragen die hij in oktober 2013 en april 2014 van R heeft ontvangen. Appellant heeft die bedragen in delen op zijn bankrekening gestort als hij op schulden moest aflossen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant geen duidelijkheid heeft gegeven over de herkomst van de kasstortingen. De verklaring van R dat hij aan appellant twee maal een groot bedrag heeft verstrekt, geeft geen verklaring voor de 31 afzonderlijke kasstortingen van relatief kleine bedragen, zoals die uit de bankafschriften blijken. Ook komt de hoogte van die twee bedragen niet overeen met de hoogte van het totaal van de kasstortingen. Objectieve gegevens dat appellant de bedragen daadwerkelijk van R heeft ontvangen en dat hij die bedragen vervolgens in delen op zijn bankrekening heeft gestort ontbreken.
4.5.
Of appellant heeft aangetoond dat hij de kasstortingen heeft aangewend om schulden te betalen, is hier niet van belang. Appellant heeft de gelden op zijn bankrekening kunnen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Als hij die gelden heeft aangewend om schulden te voldoen, dan is het zijn keuze geweest dat te doen. Die keuze leidt er niet toe dat de kasstortingen niet als in aanmerking te nemen middelen kunnen worden beschouwd.
4.6.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD