ECLI:NL:CRVB:2016:1537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onduidelijke herkomst van kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving sinds 28 oktober 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In de periode van 1 november 2013 tot en met 31 juli 2014 zijn er 31 kasstortingen op zijn bankrekening gedaan, met een totaalbedrag van € 4.745,-. De consulent heeft appellant gevraagd om een verklaring voor deze kasstortingen, waarop appellant verklaarde dat hij een gouden ketting had verkocht en een lening had ontvangen van een vriend. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen heeft vervolgens de bijstand herzien en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant geen melding had gemaakt van de kasstortingen, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat de kasstortingen in beginsel als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB moeten worden beschouwd. Appellant heeft aangevoerd dat hij de herkomst en besteding van de kasstortingen heeft aangetoond, maar de Raad oordeelt dat hij geen duidelijkheid heeft gegeven over de herkomst van de kasstortingen. De verklaring van de vriend biedt geen verklaring voor de afzonderlijke kasstortingen en er ontbreken objectieve gegevens die aantonen dat appellant de bedragen daadwerkelijk heeft ontvangen en gestort.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.