4.2Periode van 18 februari 2020 tot 1 maart 2020
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraken van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:128 en 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7255) is studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aan te merken als een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de betrokkene toereikend en passend te zijn. Aangezien eiseres in februari 2020 studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 heeft ontvangen, stond artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet dan ook in beginsel aan het verlenen van bijstand (ook) over de periode van 18 februari 2020 tot 1 maart 2020 in de weg.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij de over de maand februari 2020 verleende studiefinanciering terug dient te betalen, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen. Nu eiseres over de periode 1 februari 2020 tot 1 maart 2020 feitelijk over middelen om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien heeft beschikt, kan deze grond niet slagen.
Ook ten aanzien van deze periode geldt dat het college het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en heeft gemotiveerd, zodat het beroep op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel faalt. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het college op goede gronden heeft geweigerd om over de periode van 18 februari 2020 tot 1 maart 2020 een bijstandsuitkering aan eiseres te verstrekken.
5.
Conclusie bestreden besluit I
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond worden verklaard. Het college heeft de ingangsdatum van het recht op bijstand van eiseres terecht vastgesteld op 1 maart 2020.
Bestreden besluit II: bijzondere bijstand (21/472 PW)
6.
Feiten
Op 7 juli 2020 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de (leges)kosten van naturalisatie ten bedrage van € 670,00.
Bij besluit van 14 juli 2020 (primair besluit II) is de aanvraag van eiseres door het college afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de bewuste kosten zich niet meer voordoen, omdat eiseres deze kosten op 26 juni 2020 reeds heeft voldaan. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat legeskosten ten behoeve van de naturalisatieprocedure voor het verkrijgen van het Nederlanderschap niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Deze kosten dienen uit het eigen inkomen en/of vermogen te worden voldaan. Volgens het college zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan alsnog tot bijstandsverlening dient te worden overgegaan.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit II is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
7.
Beroepsgronden
Eiseres voert tegen het bestreden besluit II, kort samengevat, aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijzondere bijstand aan haar dient te worden verleend. Het beleid van het college stimuleert vreemdelingen niet om zich te laten legaliseren. Daarnaast heeft eiseres onvoldoende inkomen om te reserveren. Eiseres heeft de kosten inmiddels wel voldaan, maar heeft daarvoor een lening af moeten sluiten bij haar familie. Tot slot stelt eiseres dat er sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
8.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover van belang, heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
In de Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020 (Beleidsregels) is in artikel 2, tweede lid, bepaald dat in die beleidsregels genoemde regelingen en bijzondere bijstand slechts op aanvraag worden verstrekt. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking.
In artikel 2, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Beleidsregels is bepaald dat van het tweede lid kan worden afgeweken indien de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen of er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken.
9.
Beoordeling
In geschil is of het college in het bestreden besluit II op goede gronden de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor legeskosten heeft gehandhaafd. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene (of het gezin) noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat, nu eiseres de kosten vóór de datum van de aanvraag om bijzondere bijstand reeds heeft voldaan, er in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening. Het is vaste rechtspraak dat door de betaling er geen feitelijke grondslag meer is om in de kosten te voorzien door middel van bijzondere bijstand (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:992). Van omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij is ook van belang dat niet is gesteld of gebleken dat eiseres niet vóór de betaling van de legeskosten, een aanvraag voor bijzondere bijstand had kunnen indienen. Bovendien kan uit de gang van zaken worden afgeleid dat eiseres kennelijk in staat is geweest om zelf een oplossing te vinden voor de betaling van de kosten voor naturalisatie. De omstandigheid dat sprake zou zijn geweest van een lening doet hier niet aan af, temeer niet nu het bestaan van deze lening van de heer [naam persoon] niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens is onderbouwd. Voor zover eiseres een beroep doet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid van de Beleidsregels, overweegt de rechtbank als volgt.
Deze Beleidsregels moeten worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de hiervoor genoemde uitspraak van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:992) dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan een beroep van eiseres op artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels niet leiden tot toekenning van bijzondere bijstand voor legeskosten. Ten tijde van de aanvraag waren deze kosten immers al gemaakt en voldaan. Zoals hiervoor is overwogen, worden bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om, op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder b van de Beleidsregels, voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken, niet aanwezig geacht. Verder overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld de uitspraken van 3 augustus 2010: ECLI:NL:CRVB:2010:BN3905 en 12 december 2017: ECLI:NL:CRVB:2017:4325) legeskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, die een betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden, reeds omdat de noodzaak tot naturalisatie in het geval van eiseres niet is komen vast te staan. De argumenten die eiseres heeft aangevoerd waarom door haar de naturalisatie wel als noodzakelijk wordt ervaren, vormen voor de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van voornoemde rechtspraak. Tot slot constateert de rechtbank dat het beroep op schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel bij gebrek aan nadere onderbouwing, niet kan slagen.
10.
Conclusie bestreden besluit II
De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van naturalisatie heeft gehandhaafd, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 35 van de Participatiewet. Het beroep van eiseres tegen bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.