Uitspraak
OVERWEGINGEN
Artikel 8. De wijze en het tijdstip van aanvragen
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om bijzondere bijstand voor verhuiskosten door betrokkene, die op 12 augustus 2013 is verhuisd. Betrokkene had op 3 maart 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 3.251,18, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de kosten al waren voldaan. De rechtbank had in een tussenuitspraak geoordeeld dat de afwijzing terecht was, maar gaf appellant de kans om het gebrek in de motivering te herstellen. Appellant heeft echter besloten dit niet te doen, waarna de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond, omdat de kosten al waren gemaakt en voldaan op het moment van de aanvraag. De Raad heeft ook overwogen dat de beleidsregel omtrent bijzondere bijstand, die stelt dat aanvragen voor kosten gemaakt binnen twaalf maanden voor de aanvraag kunnen worden ingediend, moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid moet terughoudend worden getoetst, en de Raad oordeelde dat de rechtbank niet onterecht had geoordeeld dat appellant het geconstateerde gebrek niet had kunnen herstellen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze de opdracht bevatte om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, en heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.