ECLI:NL:CRVB:2017:992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
15-5757 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek bijzondere bijstand voor verhuiskosten en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om bijzondere bijstand voor verhuiskosten door betrokkene, die op 12 augustus 2013 is verhuisd. Betrokkene had op 3 maart 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 3.251,18, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de kosten al waren voldaan. De rechtbank had in een tussenuitspraak geoordeeld dat de afwijzing terecht was, maar gaf appellant de kans om het gebrek in de motivering te herstellen. Appellant heeft echter besloten dit niet te doen, waarna de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond, omdat de kosten al waren gemaakt en voldaan op het moment van de aanvraag. De Raad heeft ook overwogen dat de beleidsregel omtrent bijzondere bijstand, die stelt dat aanvragen voor kosten gemaakt binnen twaalf maanden voor de aanvraag kunnen worden ingediend, moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid moet terughoudend worden getoetst, en de Raad oordeelde dat de rechtbank niet onterecht had geoordeeld dat appellant het geconstateerde gebrek niet had kunnen herstellen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze de opdracht bevatte om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, en heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.

Uitspraak

15/5757 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2015, 14/7220-T (aangevallen tussenuitspraak) en de einduitspraak van dezelfde rechtbank van 28 juli 2015, 14/7220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2017. Appellant heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. Namens betrokkene is verschenen
V.J. Boonen-Galekop.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. Op 12 augustus 2013 is betrokkene verhuisd naar een nieuwe woning aan het adres [adres] . In de kosten van verhuizing heeft zij voorzien door bijdragen en leningen van familie en vrienden. Op 3 maart 2014 heeft zij bij appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten tot een bedrag van € 3.251,18. Bij besluit van 13 maart 2014 heeft appellant de aanvraag afgewezen op de grond dat geen bijzondere bijstand mogelijk is voor kosten die reeds zijn voldaan. Bij besluit van 4 november 2014 (bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren tegen het besluit van 13 maart 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat artikel 8, derde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand (beleidsregels) in dit geval toepassing mist.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank allereerst zonder voorbehoud geoordeeld dat terecht geen bijzondere bijstand is toegekend, omdat reeds is voorzien in de kosten waarop de aanvraag ziet. Ten aanzien van de beleidsregel heeft de rechtbank overwogen dat appellant deze niet op consistente wijze heeft toegepast. Daarop heeft de rechtbank appellant in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen door een aanvullende motivering, of met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
2.2.
Appellant heeft te kennen gegeven niet over te gaan tot herstel van het geconstateerde gebrek.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak en de tussenuitspraak.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak gericht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling en verwijst voor de toepasselijke wettelijke bepalingen naar de aangevallen tussenuitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak (zie de uitspraak van
4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6670), terecht overwogen dat - gelet op
artikel 35, eerste lid, in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) - geen recht op bijzondere bijstand bestaat als op het moment van de aanvraag de kosten reeds zijn gemaakt en voldaan.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of betrokkene in dit geval niettemin aan artikel 8, derde lid, van de beleidsregels een recht op bijzondere bijstand kan ontlenen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Artikel 8, derde lid, van de beleidsregels luidt als volgt:

Artikel 8. De wijze en het tijdstip van aanvragen
(…)
3. Een aanvraag bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten gemaakt zijn. Hierop worden twee uitzonderingen gemaakt, te weten:
a. als de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten nog kan worden vastgesteld, én
b. de incidentele kosten van beperkte omvang niet langer dan 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag zijn gemaakt.
(…). ”
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze beleidsregel moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, voor zover het dagelijks bestuur op grond hiervan
- ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen - bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan verlenen tot twaalf maanden. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918) dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Het buitenwettelijk karakter brengt, anders dan de rechtbank meent, mee dat de vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verder niet ter beoordeling staat.
4.5.
Een juiste toepassing van artikel 8, derde lid, van de beleidsregels brengt overigens naar het oordeel van de Raad mee dat de verlate indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand in dit geval aan betrokkene niet kan worden tegengeworpen. De kosten dateren immers van een tijdstip gelegen binnen twaalf maanden voor de datum van aanvraag en niet aannemelijk is dat de noodzaak van de kosten ten tijde van de aanvraag niet meer was vast te stellen. Daarmee is evenwel, anders dan betrokkene meent, niet gezegd dat zij dan dus ook zonder meer recht op bijzondere bijstand voor de gemaakte verhuiskosten heeft. De aanvraag dient immers - met voorbijgaan aan het bepaalde in artikel 43 en 44 van de WWB - vervolgens te worden getoetst aan artikel 35, eerste lid, van de WWB. Naar vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 27 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA0163) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.6.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen kan het beroep van betrokkene op artikel 8, derde lid, van de beleidsregels in dit geval niet leiden tot toekenning van bijzondere bijstand voor de desbetreffende verhuiskosten. Ten tijde van de aanvraag waren de kosten immers al gemaakt en voldaan. Dan staat artikel 35, eerste lid, in verbinding met artikel 11, eerste lid van de WWB in de weg aan bijzondere bijstandsverlening.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellant tegen de tussenuitspraak van de rechtbank geen doel treft. Niet valt immers in te zien dat appellant het terecht door de rechtbank geconstateerde gebrek niet met een aanvullende motivering in de zin als hierboven weergegeven had kunnen en dienen te herstellen.
4.8.
Uit het voorgaande vloeit evenzeer voort dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt voor zover daarbij aan appellant de opdracht is gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank had na vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, gelet op wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, immers gemotiveerd de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen laten. De aangevallen uitspraak dient in zoverre dan ook te worden vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin de opdracht is gegeven een nieuwe
beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2014;
- stelt deze uitspraak in de plaats van het besluit van 4 november 2014;
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

HD