ECLI:NL:RBZWB:2021:5181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7262 en 21_196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering en bijzondere bijstand na schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021, betreft het een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen. De eiser ontving van 3 oktober 2018 tot en met 31 januari 2020 een bijstandsuitkering, maar deze werd ingetrokken op basis van vermoedens van onterecht verkregen bijstand. De rechtbank behandelt twee procedures: de eerste betreft de intrekking van de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand, en de tweede betreft de afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand. De rechtbank concludeert dat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij over een erfenis beschikte en door onduidelijkheid te laten bestaan over zijn financiële situatie en de aan- en verkoop van meerdere auto’s. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de onterecht betaalde bedragen heeft teruggevorderd. De eiser heeft niet aangetoond dat hij recht had op bijstand, en zijn beroep tegen de besluiten van de verweerder wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7262 PW en BRE 21/196 PW

uitspraak van 14 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard,
en

het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 maart 2020 (primair besluit I, verzonden op 17 maart 2020) heeft Baanbrekers: (1) de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 3 oktober 2018 tot en met 31 januari 2020 ingetrokken en (2) de per 1 november 2018 toegekende bijzondere bijstand ingetrokken.
In het besluit van 17 april 2020 (primair besluit II) heeft Baanbrekers de teveel betaalde (bijzondere en algemene) bijstand teruggevorderd.
In het besluit van 27 mei 2020 (primair besluit III) heeft Baanbrekers de op 14 april 2020 aangevraagde bijstandsuitkering afgewezen.
In het besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer BRE 20/7262 PW.
In het besluit van 4 december 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primair besluit III ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer BRE 21/196 PW
Verweerder heeft in beide procedures een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide procedures gevoegd plaatsgevonden in Breda op 17 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser ontving met ingang van 3 oktober 2018 tot en met 31 januari 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft destijds in de aanvraag aangegeven dat hij niet beschikt over inkomsten of bezittingen. In de beslissing van 24 oktober 2018 heeft verweerder eiser over de periode van 1 november 2018 tot 1 november 2021 bijzondere bijstand toegekend voor de aflossing van de door hem afgesloten lening bij de Kredietbank. Deze lening is toegekend voor de kosten van woninginrichting.
In december 2019 is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. Na een signaal begin 2019 dat eiser in een korte periode meerdere kentekens op zijn naam heeft gehad en een gesprek met eiser op 6 december 2019 over het starten van een eigen bedrijf voor handel in auto’s, is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat eiser zich bezighoudt met autohandel. Verweerder heeft bij eiser zijn bankafschriften opgevraagd. Na ontvangst van de bankafschriften heeft verweerder vervolgens op 10 januari 2020 de aankoop- en verkoopbewijzen van de vier auto’s die eiser op zijn naam heeft gehad en het aankoopbewijs van de huidige auto opgevraagd. Tevens is informatie opgevraagd met welke middelen de auto’s zijn aangeschaft. Eiser heeft op 27 januari 2020 een tweetal aankoopbewijzen overgelegd alsmede een drietal verklaringen.
Op 17 februari 2020 heeft verweerder aanvullende informatie opgevraagd, waaronder bewijsstukken van de gemaakte inrichtingskosten en bewijsstukken van de ontvangen verzekeringsuitkering naar aanleiding van een inbraak.
Na ontvangst van een deel van de informatie heeft verweerder eiser opgeroepen voor een gesprek op 11 maart 2020. Eiser is verzocht de nog ontbrekende informatie mee te nemen.
Op 11 maart 2020 heeft eiser uitleg gegeven over de aan- en verkoop van de diverse auto’s. Eiser heeft verklaard dat de eerste auto met kenteken [kenteken nummer 1] [1] € 3.400,00 heeft gekost. Deze heeft hij betaald door overboeking van € 1.000,00 en het restant heeft hij contant opgenomen van de lening voor de inrichtingskosten. Eiser stelt dat hij niet wist dat hij de lening voor inrichtingskosten niet voor een auto had mogen gebruiken. Eiser heeft deze auto vervolgens particulier verkocht, maar weet niet meer wat de opbrengst was. De tweede auto met kenteken [kenteken nummer 2] [2] is door de vriendin van eiser betaald. Deze heeft hem het aankoopbedrag – op basis van een mondelinge afspraak – geleend. Eiser heeft de tweede auto op 20 februari 2019 verkocht voor € 4.800,00. Dit contante geldbedrag is in de avond van 20 februari 2019 gestolen bij een inbraak in de woning van eiser. Hierbij zijn tevens sierraden met een waarde van € 41.500,00 ontvreemd. Eiser verklaart hierover dat hij deze sierraden reeds in zijn bezit had toen hij naar Nederland kwam. De verzekeraar heeft eiser € 5.000,00 voor de sierraden uitgekeerd en € 1.250,00 voor het gestolen contante geldbedrag. Eiser heeft op 14 maart 2019 de derde auto – met kenteken [kenteken nummer 3] [3] - gekocht. Eiser verklaart niet meer te weten voor welk bedrag. Het aankoopbedrag heeft zijn vriendin hem geleend (wederom op basis van een mondelinge afspraak). De auto had schade en eiser wilde deze repareren, maar de onderdelen waren te duur. Eiser stelt dat hij de auto op 21 juni 2019 met verlies verkocht heeft, maar weet het verkoopbedrag niet meer. Het vierde kenteken dat eiser op naam heeft gehad, is [kenteken nummer 4] [4] . Dit was de auto van zijn vriendin en stond voor 14 mei 2019 op naam van zijn vriendin. Na 9 september 2019 is de auto weer op haar naam gezet. Eiser heeft vanaf 9 september 2019 een auto met kenteken [kenteken nummer 5] [5] in bezit. Deze auto heeft hij van een tante gekocht voor € 3.400,00.
Na het gesprek op 11 maart 2020 heeft verweerder in primair besluit I de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 3 oktober 2018 tot en met 31 januari 2020 ingetrokken. Ook heeft verweerder de per 1 november 2018 toegekende bijzondere bijstand ingetrokken. Volgens verweerder had eiser ten tijde van de aanvragen een hoger vermogen dan het vrijgelaten vermogen.
Verweerder heeft in het primair besluit II de uitkering over de periode van 3 oktober 2018 tot en met 31 december 2019 van € 18.581,23 (bruto) en over de maand januari 2020 van
€ 999,70 (netto) teruggevorderd. Ook heeft verweerder de bijzondere bijstand over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 januari 2020, in totaal € 718,05, teruggevorderd.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Voorafgaand aan de bezwaarschriftprocedure tegen primair besluit I en II heeft eiser op 22 april 2020 opnieuw bijstand aangevraagd. Verweerder heeft naar aanleiding van die aanvraag nadere informatie bij eiser opgevraagd, namelijk objectieve en verifieerbare bewijsstukken over hoe eiser vanaf 1 september 2019 in zijn levensonderhoud voorziet en hoe hij zich vervoert. Daarnaast heeft verweerder informatie opgevraagd over de middelen waarmee eiser op 9 september 2019 een auto [6] heeft aangeschaft. Bovendien wenst verweerder een volledig overzicht te ontvangen van de vanaf 1 september 2019 op Marktplaats geplaatste advertenties van eiser.
In reactie heeft eiser verklaard dat hij voor meerdere dagen tegelijk kookte. Inmiddels zit hij bij de voedselbank. De overige dagen ging hij eten bij vrienden en familie. Hij stelt dat hij voor de betreffende auto € 1.000,00 contant heeft betaald en de rest van het aankoopbedrag heeft hij van zijn vriendin geleend. De advertenties op Marktplaats zijn door kennissen van eiser geplaatst. Eiser heeft de gevraagde Markplaats overzichten niet overgelegd.
Na ontvangst van de door eiser ingediende stukken heeft verweerder in primair besluit III de aanvraag om toekenning van een bijstandsuitkering afgewezen. Volgens verweerder kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Eiser heeft niet alle opgevraagde informatie overgelegd.
Eiser heeft ook tegen het primair besluit III bezwaar gemaakt. De hoorzitting vond op 13 november 2020 plaats. Voorafgaand aan de hoorzitting heeft eiser op 3 november 2020 nog nadere informatie ingediend. Eiser voert onder meer aan dat hij op 7 december 2019 een schade-uitkering van € 1.000,00 heeft ontvangen vanwege een aanrijding in juli 2019 en dat hij dit bedrag voor levensonderhoud heeft aangewend. De auto met kenteken [kenteken nummer 5] is op 23 maart 2020 particulier verkocht. Eiser kan niet aangeven voor welk bedrag, maar met de verkoopopbrengst is de lening aan zijn vriendin terugbetaald. Hij heeft hiervan weer € 1.000,00 ontvangen voor levensonderhoud. Via Marktplaats heeft eiser de auto met kenteken [kenteken nummer 5] meerdere malen te koop aangeboden. De kosten zijn € 25,00 per advertentie.
In het bestreden besluit II heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of verweerder op goede gronden in bestreden beslissing I de bijstandsuitkering vanaf 3 oktober 2018 tot en met 31 januari 2020 en de toegekende bijzondere bijstand vanaf 1 november 2018 tot en met 31 januari 2018 heeft ingetrokken en teruggevorderd. Verder is in geschil of verweerder op goede gronden in bestreden besluit II de aanvraag van de bijstandsuitkering van 22 april 2020 heeft afgewezen.
3.
Beroepsgronden en verweer
3.1
Eiser voert in procedure BRE 20/7262 PW aan dat de sierraden een erfenis betroffen van vader. Er waren elf erfgenamen, dus het deel van eiser in de onverdeelde boedel bedroeg € 3.777,72. Eiser kon ten tijde van de aanvraag niet over de volledige waarde van de sierraden beschikken. Na de inbraak in februari 2019 hebben zeven van de elf erfgenamen afgezien van hun erfdeel. Eiser stelt in ieder geval per 20 februari 2019 recht te hebben op bijstand. Eiser betwist de gestelde handel in auto’s en herhaalt hetgeen al in de verklaring van 11 maart 2020 is aangegeven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser de bijzondere omstandigheden ter zake de nalatenschap van zijn vader benadrukt. Eiser voert aan dat hij de sierraden kort voor de inbraak ontving en dat hij een en ander niet tijdig aan verweerder kon doorgeven. De verzekeraar heeft maar een beperkt deel van de waarde van de sierraden uitgekeerd. Hiervan heeft eiser nog € 1.000,00 ontvangen.
In de procedure BRE 21/196 PW verwijst eiser naar de overgelegde informatie en stelt dat hij de aankopen van de auto’s en de transacties via Marktplaats voldoende heeft onderbouwd. Verder miskent verweerder dat hij drie dagen per week door de voedselbank voorziet in zijn levensonderhoud.
3.2
Verweerder stelt zich in procedure BRE 20/7262 PW op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ook op het aanvraagformulier wordt naar sierraden verwezen. Eiser heeft in de aangifte de sierraden als zijn sierraden aangeduid en eiser heeft geen testament overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Eiser heeft niet met concrete, objectiveerbare en verifieerbare gegevens aangetoond met welke middelen hij de aangekochte auto’s heeft aangeschaft. De gestelde opname uit de inrichtingskosten volgt niet uit de bankafschriften. In procedure BRE 21/196 PW verwijst verweerder naar de overwegingen uit het bestreden besluit II.
4.
Wettelijk kader
De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand (bestreden besluit I) en daarna op de afwijzing van de nieuwe aanvraag van 22 april 2020 (bestreden besluit II).
Bestreden besluit I: intrekking en terugvordering bijstandsuitkering en bijzondere bijstand
5.2
Het besluit tot het intrekken van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [7]
5.3
In de beoordeling maakt verweerder een onderscheid tussen de periode vanaf toekenning per 3 oktober 2018 tot en met de inbraak op 20 februari 2019 en de periode vanaf 21 februari 2019. Ter zake de periode van 3 oktober 2018 tot en met 20 februari 2019 is tussen partijen niet in geschil dat eiser op het aanvraagformulier de sierraden niet heeft opgegeven. Evenmin is in geschil dat de waarde van de sierraden € 41.500,00 bedraagt. Eiser heeft ten aanzien van de verdeling van de sierraden geen testament overgelegd.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet heeft onder andere betrekking op de situatie waarin aanspraken aanwezig zijn waar nog niet feitelijk over kan worden beschikt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een onverdeelde boedel. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f van de Participatiewet heeft dezelfde tekst als artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Uit de wetsgeschiedenis van de WWB blijkt dat met artikel 58 van de WWB wordt aangesloten bij artikel 82 van de Algemene bijstandswet (Abw). In de Memorie van Toelichting bij dit laatste artikel staat dat dit artikel een terugvorderingsgrond geeft als bepaalde middelen of aanspraken daarop aanwezig zijn, maar daarover feitelijk nog niet of niet volledig kan worden beschikt. Door het overlijden van zijn vader is een aanspraak op (een deel van) de erfenis ontstaan. Dat eiser feitelijk niet over het erfdeel uit zijn vaders nalatenschap kon beschikken of dat de hoogte van de erfenis nog niet bekend was, doet daar niet aan af [8] . Verweerder mag dus met de aanspraak op het erfdeel uit zijn vaders nalatenschap – vanaf het moment dat de vader van eiser overleed – rekening houden. Eiser heeft geen testament met een daarin opgenomen opsomming van de erfgenamen en de erfdelen in de procedure gebracht. Verweerder is derhalve terecht uitgegaan van de volledige erfenis.
5.4
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een toereikende feitelijke grondslag aanwezig om uit te gaan van een vermogen van eiser ter hoogte van € 41.500,00 ten tijde van de aanvraag per 3 oktober 2018 alsook ten tijde van de per 1 november 2018 toegekende bijzondere bijstand. Immers, eiser was gehouden om in de aanvragen verweerder volledig te informeren over zijn inkomsten en vermogen. Eiser is in het aanvraagformulier ook in de gelegenheid gesteld om de sierraden te benoemen. In de toekenningsbeslissing van de bijstandsuitkering van 1 november 2018 is eiser expliciet gewezen op de plicht om de aanspraak op een erfenis door te geven. De rechtbank stelt vast dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De stellingen van eiser zijn niet met controleerbare en objectiveerbare bewijsstukken onderbouwd. Overigens heeft eiser evenmin bewijsstukken van de inrichtingskosten overgelegd. Als het eiser, vanwege een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, niet duidelijk is geweest welke verplichtingen gepaard gaan met het ontvangen van een uitkering dan ligt het op zijn weg om hulp te zoeken om daarover helderheid te verkrijgen [9] .
5.5
Ter zake de periode vanaf 21 februari 2019 stelt verweerder dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft verweerder de aan- en verkoop van de verschillende auto’s niet doorgegeven. Eiser heeft onvoldoende informatie verschaft over de aankoop- en verkoopprijzen en met welke middelen de auto’s zijn aangeschaft.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de periode vanaf 28 november 2018 tot en met 9 september 2019 vijf auto’s op zijn naam heeft gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste auto met kenteken [kenteken nummer 1] [10] op 28 november 2018 is aangeschaft voor
€ 3.400,00. Eiser heeft het autobedrijf hiervan € 1.000,00 per bank betaald. Het resterende bedrag van € 2.400,00 zou eiser, naar eigen zeggen, hebben opgenomen van het budget aan inrichtingskosten. Dat blijkt evenwel niet uit de bankafschriften. Eiser heeft de auto op 4 januari 2019 verkocht, maar heeft niet aangegeven voor welk bedrag hij de auto verkocht heeft. De tweede auto met kenteken [kenteken nummer 2] [11] heeft eiser voor € 2.550,00 gekocht. Dit bedrag is volgens eiser betaald met € 100,00 contant en een overboeking vanuit een ING-rekening van € 2.450,00. Uit de bankafschriften blijkt de opgenomen contante betaling niet en eiser beschikt ook niet over een ING-rekening. Eiser stelt dat hij dit bedrag van een vriendin heeft geleend. Bewijsstukken – met aanduiding van de partijen bij de overeenkomst van geldlening, het geleende bedrag, de te betalen rente en datum opeisbaarheid van de lening – ontbreken. Bij verkoop op 20 februari 2019 zou eiser € 4.800,00 hebben ontvangen. Daar is evenwel geen verkoopbewijs van. Eiser heeft de derde auto met kenteken
[kenteken nummer 3] [12] op 14 maart 2019 gekocht. Eiser heeft van deze aankoop geen bewijsstuk overgelegd. Hij zou het geld voor de auto van een vriendin hebben geleend. Ook deze lening heeft eiser niet verifieerbaar gemaakt. Niet duidelijk is welk bedrag eiser voor de auto heeft betaald en welk bedrag hij voor de auto ontvangen heeft. Verweerder kent aan deze transactie, op basis van de ANWB-koerslijst, een waarde van € 6.000,00 toe. Eiser heeft van 14 mei 2019 tot en met 9 september 2019 een vierde auto met kenteken [kenteken nummer 4] [13] op zijn naam gehad. Volgens eiser was dat enkel een administratieve transactie. Deze auto stond vanaf medio september 2018 op naam van zijn vriendin en is na 9 september 2019 ook weer op haar naam gezet. Verweerder kent aan deze auto, op basis van de ANWB-koerslijst, een waarde toe van € 15.850,00. De vijfde auto met kenteken [kenteken nummer 5] [14] is door eiser particulier gekocht. Eiser heeft geen aankoopbewijs overgelegd. Hij stelt de auto contant te hebben betaald. De prijs was € 3.400,00, maar uit de bankafschriften van eiser volgt niet dat hij dit bedrag heeft geleend. Eiser heeft hierover later aangegeven dat hij de auto met € 1.000,00 contant geld en het restant met geleend geld van zijn vriendin heeft gekocht. Ook deze lening heeft eiser niet verifieerbaar gemaakt. Verweerder kent aan deze auto, op basis van de ANWB-koerslijst, een waarde toe van € 6.950,00.
5.6
Eiser heeft van geen van de hiervoor aangegeven transacties melding gedaan bij verweerder. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat eiser dat wel had moeten doen. Auto’s gelden als bezittingen die meetellen voor de vermogensvaststelling en kunnen daarmee van invloed zijn op de bijstandsuitkering. Dergelijke transacties behoren daarom, conform de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet, gemeld te worden bij verweerder [15] . Eiser heeft derhalve ook ten aanzien van de verschillende auto’s de inlichtingenplicht geschonden.
5.7
Uitgaande van een schending van de inlichtingenplicht, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij – als hij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan – wel recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad [16] . De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in geslaagd is om voldoende aannemelijk te maken dat hij desalniettemin toch recht heeft op bijstand. Van alle autotransacties is alleen van de eerste twee transacties een aankoopbewijs voorhanden. Uit het dossier blijkt onvoldoende concreet en objectiveerbaar met welke middelen eiser de twee auto’s heeft aangekocht. Van beide transacties is evenmin concreet en objectiveerbaar aangetoond wat de verkoopopbrengst was. Het enkele gegeven dat eiser bij de politie na de inbraak aangifte heeft gedaan van onder meer diefstal van € 4.800,00 contant geld (de gestelde verkoopopbrengst van de auto met kenteken [kenteken nummer 2] ) is daarvoor niet voldoende. De aangifte hiervan is gebaseerd op de enkele stelling van eiser. De derde auto is gefinancierd met een geleend geldbedrag, met dien verstande dat de geldlening niet aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoet. De vierde transactie betreft het voor bijna vier maanden op naam zetten van de auto van de vriendin van eiser. Gedurende deze periode is het kenteken geschorst. Voor en na de transactie stond de auto op naam van de vriendin van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij de betreffende auto gedurende die periode op zijn naam heeft gesteld. De registratie van het kenteken op zijn naam rechtvaardigt de vooronderstelling dat de auto een bestanddeel vormt van het vermogen [17] . De rechtbank gaat dan ook uit van het door verweerder aangegeven vermogen. De laatste auto is ook particulier aangeschaft. Eiser stelt dat de aankoopprijs € 3.400,00 was. In eerste instantie heeft eiser aangegeven dat hij de auto contant heeft betaald. Later heeft eiser aangegeven dat hij € 1.000,00 contant heeft betaald en de rest heeft geleend. Voor deze lening en ook voor de overige autoleningen geldt dat de lening geenszins is onderbouwd met een formele schuldbekentenis of notariële akte.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser de handel in auto’s betwist, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2018 [18] . Verweerder heeft de bijstand tot 21 februari 2019 ingetrokken vanwege het overstijgen van de vermogensvrijstelling. Daarna heeft eiser – zonder melding te maken van de transacties – nog drie auto’s met een substantiële waarde op zijn naam gezet. De rechtbank overweegt dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op (aanvullende) bijstand. Eiser heeft tevens een beroep gedaan op de uitspraak van de CRvB van 25 mei 2021 [19] . Echter, de gestelde vergelijking met de onderhavige procedure loopt op meerdere onderdelen uit de pas. Zo gaat het in de onderhavige procedure om transacties met andere wederpartijen, duurdere auto’s en de transacties sluiten niet naadloos op elkaar aan. Tevens volgt uit het dossier dat de vijfde auto, na overdracht aan zijn vriendin, opgeknapt is en voor een aanzienlijk hogere vraagprijs op internet stond.
5.8
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet op objectieve en verifieerbare wijze de financiering van de auto’s heeft aangetoond. Nu de gang van zaken omtrent de aanschaf en verkoop van de auto’s onduidelijk is gebleven, is het niet duidelijk of en zo ja, in welke mate eiser vanaf 21 februari 2019 in bijstandsbehoeftig was. Het recht van eiser op bijstand over die maanden kan dan niet kan worden vastgesteld. Daardoor is in die maanden ten onrechte bijstand uitgekeerd. Verweerder was daarom gehouden tot intrekking van de bijstandsuitkering en tot terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkering in de periode van 21 februari 2019 tot en met 31 januari 2020.
5.9
Nu de rechtbank van oordeel is dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat verweerder terecht het recht op bijstand over de periode in geding heeft ingetrokken, is verweerder ook gehouden om de onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen. Verweerder kan hier alleen in geval van een dringende reden (gedeeltelijk) van afzien. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld en deze zijn de rechtbank overigens ook niet gebleken.
Bestreden besluit II: afwijzing aangevraagde bijstand
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [20] bestrijkt de door de rechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand de periode vanaf de datum aanvraag tot en met de datum van het primair besluit. In dit geval loopt de te beoordelen periode van 22 april 2019 tot en met 27 mei 2019.
5.11
Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat volgens verweerder niet kan worden vastgesteld of eiser ten tijde van de aanvraag bijstandsbehoeftig was.
Voor de beantwoording van de vraag of een aanvrager verkeert in bijstandsbehoeftige omstandigheden is inzicht in de financiële situatie van de aanvrager van essentieel belang. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [21] volgt dat de bewijslast in dat kader op de aanvrager rust. Hij dient aannemelijk te maken dat hij in de beoordelingsperiode in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde en dat hij aan zijn inlichtingenverplichting in dat verband heeft voldaan. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling vereiste gegevens te verstrekken. Het bijstandsverlenend orgaan is in beginsel gerechtigd inzage te verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden. Als daarvoor een concrete aanleiding is, mag over een verder in het verleden liggende periode inzage in financiële gegevens worden gevraagd [22] .
5.12
Verweerder verwijt eiser dat hij bij de aanvraag onvoldoende de inlichtingenplicht is nagekomen. Uit de door eiser overgelegde stukken volgt niet concreet en objectiveerbaar hoe eiser vanaf 1 september 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Uit de bankafschriften volgen enkel minimale uitgaven voor levensonderhoud. Eiser heeft verder niet aangetoond met welke middelen hij de auto met kenteken [kenteken nummer 5] heeft aangeschaft en eiser heeft geen openheid gegeven over zijn Marktplaats advertenties.
5.13
De rechtbank constateert na bestudering van het dossier dat eiser begin februari 2020 voor de laatste maal betaling van de bijstandsuitkering heeft ontvangen. Uit de bankafschriften volgt dat, in ieder geval tot en met januari 2020, eiser de huur, kosten energie en de (zorg)verzekering heeft betaald. De kosten voor levensmiddelen beoordeelt de rechtbank als laag (zelfs als eiser voor meerdere dagen tegelijk kookt). Over het geheel bezien, overweegt de rechtbank dat het bestedingspatroon niet structureel genoeg is om de verklaring van eiser te onderbouwen. Daar komt bij dat eiser tot op heden geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij gebruik maakt van de voedselbank en dat hij geenszins de aan- en verkoop van de auto met kenteken [kenteken nummer 5] met concrete en objectiveerbare bewijsstukken heeft gestaafd. Tevens heeft eiser onvoldoende duidelijkheid gegeven over zijn advertenties op Marktplaats. Voor zover eiser hierbij geen eigen account heeft, acht de rechtbank het voor eiser mogelijk om via de accounts van anderen de betreffende informatie te achterhalen en te overleggen. Tevens heeft eiser de gestelde gift van € 1.000,00 na verkoop van de auto met kenteken [kenteken nummer 5] niet met concrete en objectiveerbare bewijsstukken onderbouwd.
5.14
Nu onduidelijkheid is blijven bestaan over de financiële situatie van eiser, kan niet worden vastgesteld of en hoeveel aanspraak hij kan maken op (aanvullende) bijstand. Er is te weinig informatie om het recht op bijstand van eiser te kunnen vaststellen. Verweerder heeft op goede gronden de aanvraag van eiser afgewezen.
6.
Conclusie
Het beroep tegen de bestreden besluiten I en II zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage:
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 34, eerste lid, sub a, van de Participatiewet
Onder vermogen wordt verstaan: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
Artikel 34, tweede lid, sub b, van de ParticipatiewetNiet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid.
Artikel 34, derde lid, sub a, van de ParticipatiewetDe in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is voor een alleenstaande: € 6.295,00.
Artikel 54, derde lid, van de ParticipatiewetHet college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de ParticipatiewetHet college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, tweede lid, sub f, ten eerste, van de ParticipatiewetHet college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand: anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.

Voetnoten

1.Deze auto heeft vanaf 28 november 2018 tot en met 4 januari 2019 op naam van eiser gestaan.
2.Deze auto heeft vanaf 8 januari 2019 tot en met 20 februari 2019 op naam van eiser gestaan.
3.Deze auto heeft vanaf 14 maart 2019 tot en met 21 juni 2019 op naam van eiser gestaan, maar het kenteken was de volledig periode geschorst.
4.Deze auto heeft vanaf 14 mei 2019 tot en met 9 september 2019 op naam van eiser gestaan, maar het kenteken was vanaf 18 mei 2019 tot en met 9 september 2019 geschorst.
5.Deze auto heeft tot en met 20 maart 2019 op naam van eiser gestaan.
6.Met kenteken [kenteken nummer 5] .
7.CRvB 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017.
8.CRvB 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:856.
9.CRvB 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:922.
10.Deze auto heeft vanaf 28 november 2018 tot en met 4 januari 2019 op naam van eiser gestaan.
11.Deze auto heeft vanaf 8 januari 2019 tot en met 20 februari 2019 op naam van eiser gestaan.
12.Deze auto heeft vanaf 14 maart 2019 tot en met 21 juni 2019 op naam van eiser gestaan, maar het kenteken was de volledig periode geschorst.
13.Deze auto heeft vanaf 14 mei 2019 tot en met 9 september 2019 op naam van eiser gestaan, maar het kenteken was vanaf 18 mei 2019 tot en met 9 september 2019 geschorst.
14.Deze auto heeft tot en met 20 maart 2019 op naam van eiser gestaan.
15.Rechtbank Oost-Brabant 26 maart 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1418.
16.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340 en Centrale Raad van Beroep 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2954.
17.Rechtbank Zeeland - West-Brabant 28 september 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5755.
18.CRvB 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2318.
19.CRvB 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1208.
20.Bijvoorbeeld CRvB 16 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2020.
21.Bijvoorbeeld CRvB 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2162.
22.CRvB 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2162.