In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 16 januari 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had in de periode van 3 februari 2015 tot en met 15 juli 2015 meerdere voertuigen op zijn naam geregistreerd. Na een onderzoek door de gemeente Haaksbergen, dat werd gestart na het ontdekken van deze registraties, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten de bijstand van de appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De appellant had geen deugdelijke administratie of bewijsstukken over de aan- en verkoop van de voertuigen overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden.
De Raad heeft vastgesteld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de appellant in de te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar dat er geen grondslag was voor de intrekking van de bijstand over de maand april 2015, omdat er geen transacties waren geregistreerd. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op de intrekking van de bijstand over april 2015 en de terugvordering. Het college moet nu opnieuw beslissen over de hoogte van de terugvordering voor de maanden februari, maart, mei en juni 2015. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant.