Uitspraak
19.1250 PW
OVERWEGINGEN
.Al die auto’s waren afkomstig van en werden ingenomen door hetzelfde autobedrijf. Niet betwist is dat betrokkene bevriend was met de eigenaren van dit bedrijf en zij haar hielpen omdat zij onder meer vanwege haar gezondheid een auto nodig had. Verder blijkt uit de door betrokkene overgelegde gegevens dat zij telkens een verzekering afsloot voor één auto. Dit is in lijn met haar verklaring dat de auto’s op haar naam stonden, zodat zij beschikte over een auto voor onder andere ziekenhuisbezoek en een verzekering voor de inzittenden nodig had. De stelling van betrokkene dat de ene gebrekkige auto werd omgewisseld voor een andere bij hetzelfde autobedrijf om maar te kunnen rijden, vindt voldoende steun in de feiten
.De gedingstukken bevatten verder geen enkele aanwijzing dat betrokkene auto’s opknapte of liet opknappen om die vervolgens met winst aan het bevriende autobedrijf te verkopen of om te wisselen voor een duurdere auto. Daarbij is bovendien van belang dat niet in geschil is dat geen van de in aanmerking genomen auto’s een zodanige waarde vertegenwoordigde dat de eigendom ervan leidde tot een overschrijding van de voor betrokkene geldende grens van het vrij te laten vermogen. Overschrijding van de vermogensgrens is, zoals in hoger beroep ook nog eens herhaald door het dagelijks bestuur, (dan ook) niet aan de intrekking ten grondslag gelegd
.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
- bepaalt dat van het dagelijks bestuur een griffierecht van € 519,- wordt geheven.