In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2020 uitspraak gedaan over de teruggaaf van dividendbelasting door een in Italië gevestigd pensioenfonds. De belanghebbende, een gesloten pensioenfonds, had verzoeken ingediend tot teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had een aantal verzoeken niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en andere verzoeken afgewezen op basis van de stelling dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met vrijgestelde Nederlandse pensioenfondsen. De rechtbank oordeelde dat de beroepen ontvankelijk waren, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de uitspraken op bezwaar tijdig waren verzonden. De rechtbank overwoog verder dat de verzoeken voor de jaren 2009, 2010 en 2013 niet binnen de geldende termijn waren ingediend, en dat het Unierecht niet meebracht dat ondanks deze termijnoverschrijding aanspraak op teruggaven bestond. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er dividendbelasting was ingehouden en dat hij niet vergelijkbaar was met een vrijgesteld Nederlands pensioenfonds. De beroepen werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat de inspecteur terecht de verzoeken voor de jaren 2011, 2012, 2014 en 2015 had afgewezen.