ECLI:NL:HR:2008:BD5493

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
44102
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroepschrift in vreemde taal onder de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroepschrift dat in een vreemde taal is ingediend, in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende, een persoon uit Marokko, had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van een bedrag aan premie ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Dit bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep op 24 november 2006 niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift in een vreemde taal was gesteld en de belanghebbende niet had voldaan aan de eis om een vertaling te overleggen. De belanghebbende maakte verzet aan tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank verklaarde het verzet ongegrond.

De belanghebbende ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en vernietiging van de eerdere uitspraken van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat een vertaling van het beroepschrift noodzakelijk was voor een goede behandeling van de zaak. De Hoge Raad benadrukte dat het aan de behandelende rechter is om te bepalen of een vertaling noodzakelijk is, en dat de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid moet worden gesteld om dit verzuim te herstellen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en bevestigde daarmee de eerdere uitspraken van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, en sprak de beslissing uit in het openbaar op 12 december 2008.

Uitspraak

Nr. 44.102
12 december 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 16 april 2007, nr. AWB 06/4571, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een ingehouden bedrag aan premie ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
1. Het geding in feitelijke instantie
Van belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een bedrag aan premie ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten ingehouden. Belanghebbende heeft tegen de inhouding van dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 24 november 2006 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft zich bij verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de conclusie van repliek heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 20 mei 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank op verzet, alsmede van de uitspraak van de Rechtbank op beroep, en tot bekrachtiging van de uitspraak van de Inspecteur op bezwaar.
Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een reactie op de conclusie heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In zijn uitspraak van 24 november 2006 heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
"Het beroepschrift is in een vreemde taal gesteld, terwijl een vertaling, naar het oordeel van de rechtbank, voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is (artikel 6:5, lid 3 Awb). Belanghebbende is op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft daarvan binnen de gestelde termijnen geen gebruik gemaakt.
Aan vorengenoemde omstandigheden verbindt de rechtbank het gevolg dat belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep."
Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak op belanghebbendes verzet tegen de uitspraak van 24 november 2006 heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
"De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard, nu belanghebbende hoewel daartoe bij brief van 20 september 2006 (waaraan is herinnerd bij brief van 23 oktober 2006) in de gelegenheid te zijn gesteld, geen Nederlandse vertaling van het beroepschrift heeft overgelegd. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard."
3.2. De klacht strekt kennelijk ten betoge dat de Rechtbank niet op de door haar aangegeven gronden belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk mocht verklaren.
3.3. Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 6:5, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt voor zover hier van belang dat, indien het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, de indiener dient zorg te dragen voor een vertaling. Het is aan de behandelende rechter om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is. Daarbij is niet enkel van belang zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende vreemde taal, maar kan ook van betekenis zijn of de wederpartij van de indiener in haar mogelijkheden tot verweer wordt belemmerd doordat het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld. Zijn oordeel dat een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, behoeft geen verdere motivering. Indien de door de rechter noodzakelijk geoordeelde vertaling door de indiener van het beroepschrift, ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, niet is verstrekt, kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4. In het licht van het hiervoor in 3.3 overwogene geeft het oordeel van de Rechtbank in haar uitspraak op belanghebbendes verzet, gelezen in samenhang met hetgeen de Rechtbank heeft geoordeeld in haar uitspraak van
24 november 2006, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde dat oordeel geen nadere motivering. De klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2008.