ECLI:NL:RBZWB:2018:7135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
AWB 18_868
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke ondersteuning en de rechtszekerheid van de cliënt

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2018, werd het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom gegrond verklaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 31 januari 2018, waarin haar aanspraak op huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat de in het leveringsplan genoemde activiteiten en frequentie voldoende waren om een schoon en leefbaar huis te realiseren. Eiseres, die lichamelijke beperkingen heeft, had eerder al hulp bij het huishouden toegekend gekregen, maar de rechtbank stelde vast dat de toekenning van de hulp niet voldoende was geconcretiseerd. De rechtbank oordeelde dat het college nader onderzoek moest verrichten naar de geboden huishoudelijke ondersteuning en de omvang van de aanspraak van eiseres daarop. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om zo spoedig mogelijk een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht genomen moest worden. Tevens werd het verzoek van eiseres om een dwangsom afgewezen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om dwangsommen te verbinden aan rechterlijke uitspraken. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/868 WMO

uitspraak van 21 december 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (het college), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 januari 2018 (bestreden besluit) van het college over haar aanspraak op huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 september 2018. Eiseres is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft lichamelijke beperkingen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft het college aan eiseres hulp bij het huishouden toegekend.
Bij besluit van 11 juli 2017 (primair besluit I) heeft het college aan eiseres over de periode van 28 juli 2017 tot en met 8 oktober 2017 Huishoudelijke Ondersteuning Plus voor 5 uur per week toegekend. Dit betreft een verlenging van het eerder aantal toegekende uren om de overgang naar het nieuwe beleid van het college zorgvuldig te kunnen voorbereiden. Daarbij is vermeld dat eiseres per 9 oktober 2017 een nieuw resultaatgericht besluit zal ontvangen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 september 2017 heeft het college eiseres met ingang van 9 oktober 2017 in aanmerking gebracht voor Huishoudelijke Ondersteuning Plus. Eiseres heeft eveneens bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 16 november 2017 (primair besluit II) heeft het college het besluit van 28 september 2017 ingetrokken en eiseres over de periode van 9 oktober 2017 tot en met 31 december 2017 Huishoudelijke Ondersteuning Plus en vanaf 1 januari 2018 Huishoudelijke Ondersteuning Extra toegekend met als resultaten ‘wonen in een schoon huis’ en ‘beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding’. In het bijgevoegde leverings- en ondersteuningsplan zijn de huishoudelijke taken die gecompenseerd moeten worden en de frequentie opgenomen. Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II, deels in afwijking van het advies van de adviescommissie, ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres stelt, samengevat, dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat het aantal uren aan huishoudelijke hulp niet in het besluit, het leveringsplan, of het ondersteuningsplan is vermeld. De zorgverlener bepaalt het aantal uren en zij hebben er een financieel belang bij om zo min mogelijk ondersteuning te bieden. De bepaling van de benodigde ondersteuning moet gedaan worden door een deskundige, onafhankelijke derde persoon die geen belang heeft bij de uitkomst van het onderzoek. Eiseres stelt daarnaast dat het college bij het bepalen van de normering van de huishoudelijke hulp niet mocht uitgaan van het rapport van KPMG.
Eiseres is verder van mening dat ook de berging en de hobby/strijk/computerkamer waar het linnengoed ligt in de resultaten of het leveringsplan meegenomen moeten worden. Zij stelt daarnaast dat onder de werkzaamheden twee keer dweilen meegenomen moet worden in verband met haar COPD. Eiseres stelt dat zij over het algemeen meer vervuiling heeft vanwege incontinentie, verminderde mobiliteit (rolstoel), en verminderde hand-, arm- en schouderfunctie. Ook is zij van mening dat het zemen van de ramen aan de buitenkant onder de resultaatsverplichting dient te vallen. Eiseres wijst er op dat het college de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar heeft overschreden. Ten slotte verzoekt zij de rechtbank tot het opleggen van een dwangsom voor iedere dag dat het college de uitspraak van de rechtbank niet uitvoert.

Wettelijk kader

3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Oordeel

Geschil
4.1
Eiseres heeft erop gewezen dat het college de beslistermijn heeft overschreden. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij hiermee een achtergrond wenst te schetsen over de gang van zaken en de slechte communicatie over het besluitvormingsproces door het college. Zij verbindt hier echter geen rechtsgevolgen aan, zodat dit punt geen beoordeling behoeft. De rechtbank volstaat met de opmerking dat het college zich dient te houden aan de wettelijke beslistermijnen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2
Ter zitting is door eiseres bevestigd dat zij zich niet kan verenigen met het ongegrond verklaren van haar bezwaar tegen het primaire besluit I wegens het resultaatgericht indiceren en het daaruit volgende gebrek aan rechtszekerheid. De rechtbank stelt vast dat het college in dat besluit 5 uur huishoudelijke hulp in de periode van 28 juli 2017 tot en met 8 oktober 2017 aan eiseres heeft toegekend. Het besluit bevat verder slechts een vooraankondiging voor de werkwijze van het college nadat het nieuwe beleid in werking is getreden, waarbij wordt opgemerkt dat het nieuwe beleid resultaatgericht zal zijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover dit gericht is tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit I, ongegrond is, nu overigens hiertegen ook geen gronden zijn gericht.
4.3
Het college heeft vanaf 9 oktober 2017 aan eiseres een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp toegekend met als resultaten ‘wonen in een schoon huis’ en ‘beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding’. In geschil is of het college daarmee voldoende concreet heeft gemaakt op welke huishoudelijke hulp eiseres aanspraak maakt en of haar dat voldoende compenseert. Volgens eiseres is dat niet het geval omdat het aantal uren per week niet is bepaald. Verder stelt eiseres dat zij met de geboden huishoudelijke ondersteuning onvoldoende wordt gecompenseerd.
Omvang van de huishoudelijke ondersteuning
5.1
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403) is een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd om ter invulling van het begrip ‘schoon en leefbaar huis’ beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en moeten, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek, berusten.
5.2
De rechtbank stelt vast dat in artikel 17 van de Beleidsregels Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Bergen op Zoom 2018 (de beleidsregels) is opgenomen dat het college in samenwerking met de zorgaanbieders een format heeft opgesteld voor het leveringsplan, wat door alle zorgaanbieders gebruikt dient te worden. Bij het invullen van het leveringsplan kunnen zorgverleners de KPMG-normen, die in een bijlage bij de beleidsregels zijn opgenomen, gebruiken als referentiekader. De CRvB heeft al eerder geoordeeld dat standaardisering van de normering van hulp bij het huishouden mogelijk en bovendien over het algemeen gemakkelijker is omdat hulp bij het huishouden meer objectgericht is, terwijl begeleiding meer persoonsgericht is (zie de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:333). De CRvB heeft voorts in de uitspraken van 10 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3835 tot en met 3838), kort gezegd, geoordeeld dat het KPMG-rapport als onafhankelijk en deugdelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat het college de KPMG-normen niet mocht gebruiken bij het vaststellen van de omvang van de huishoudelijke ondersteuning.
5.3
Het college heeft ter zitting toegelicht dat de zorgverlener de KPMG-normen meekrijgt als uitgangspunt bij het bepalen van de activiteiten die moeten worden ondernomen en de frequentie waarmee dat moet gebeuren. Er wordt maatwerk geboden in de manier waarop dit wordt toegepast. Met de cliënt wordt bekeken of de minimumnorm voldoet of dat er meer nodig is. De rechtbank stelt vast dat dit in het geval van eiseres ook is gebeurd. In het leveringsplan wordt voor de huishoudelijke hulp per ruimte in de woning aangegeven welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd en met welke frequentie. Op enkele punten wordt daarbij aangegeven dat er een hogere frequentie vereist is, onder andere in verband met het feit dat eiseres COPD heeft.
5.4
Uit het voorgaande blijkt dat het college het vaststellen van de concrete omvang van de huishoudelijke ondersteuning heeft uitbesteed aan de zorgaanbieder. Noch uit het bestreden besluit, noch uit het ondersteunings- of leveringsplan blijkt op hoeveel uren per week huishoudelijke ondersteuning eiseres recht heeft. Evenmin heeft de zorgaanbieder eiseres hierover concreet geïnformeerd.
5.5
Zoals de CRvB in zijn uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491) heeft geoordeeld weten de hulpvrager en de aanbieder bij deze wijze van toekennen van een voorziening niet hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. De voorzieningenrechter van de CRvB heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241), waarin ook uitspraak in de hoofdzaak is gedaan, geoordeeld dat deze werkwijze onder de Wmo 2015 strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel (ECLI:NL:CRVB:2017:3633).
In feite weet eiseres door deze wijze van verstrekking van een maatwerkvoorziening niet op hoeveel uur ondersteuning zij kan rekenen. Dat het college in het bestreden besluit voor de concretisering van de aanspraak heeft verwezen naar het leveringsplan waarin per woonruimte is vermeld welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd en met welke frequentie, doet hieraan niet af.
5.6
De concretisering van de benodigde huishoudelijke hulp heeft aldus niet plaatsgevonden ten aanzien van de omvang van de activiteiten in tijd. Zoals de CRvB in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 heeft geoordeeld, is daardoor niet duidelijk op hoeveel hulp eiseres recht had en heeft het college evenmin inzichtelijk gemaakt dat met de in het leveringsplan genoemde activiteiten en frequentie een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Hieruit volgt dat in het bestreden besluit de aanspraken van eiseres onvoldoende zijn geconcretiseerd. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit op deze grond vernietigen.
5.7
Het college zal nader onderzoek moeten verrichten naar de omvang van de aanspraak van eiseres op huishoudelijke ondersteuning. Gelet hierop en gelet op het feit dat nader onderzoek is vereist vanwege hetgeen hierna wordt overwogen over de geboden huishoudelijke ondersteuning ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden gelet op het nog te verrichten onderzoek. Het college zal daarom zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De geboden huishoudelijke ondersteuning
6.1
Eiseres is van mening dat ook haar hobbykamer moet worden meegenomen in het leveringsplan. Deze kamer wordt dagelijks en veelvuldig gebruikt, nu hier ook haar computer staat, het linnengoed er wordt opgeborgen, en de kamer ook dient als strijkkamer. Hetzelfde geldt volgens haar voor de berging die zij gebruikt als in- en uitgang voor haar huis. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar woning zodanig is aangepast dat zij vanuit de gang de berging in kan om zo naar binnen en naar buiten te gaan.
Het college heeft in artikel 17 van de beleidsregels bepaald dat onder een ‘schoon en leefbaar huis’ wordt verstaan dat de ‘in gebruik zijnde ruimtes’ van de woning schoon moeten zijn. Het college heeft erop gewezen dat in die bepaling vervolgens een aantal ruimtes worden opgesomd. De rechtbank constateert dat hierbij echter niet is vermeld dat die opsomming betrekking heeft op de ‘in gebruik zijnde ruimtes’. Volgens het beleid dienen dus de ‘in gebruik zijnde ruimtes’ bij de huishoudelijke ondersteuning te worden meegenomen. Vast staat dat het college geen onderzoek heeft verricht naar de berging en de kamer die voor meerdere doeleinden gebruikt wordt. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze ruimtes, nu eiseres heeft aangegeven dat en op welke wijze zij deze dagelijks en veelvuldig gebruikt, niet als ‘in gebruik zijnde ruimtes’ in de zin van de beleidsregels kunnen worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een onderzoeks- en een motiveringsgebrek. Dit dient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar hersteld te worden.
6.2
Eiseres heeft eveneens gemotiveerd gesteld waarom zij van mening is dat er, gezien haar beperkingen, twee keer in de week gedweild dient te worden. Zij heeft COPD en bovendien is er over het algemeen meer sprake van vervuiling vanwege incontinentie, verminderde mobiliteit (rolstoel) en verminderde hand-, arm- en schouderfunctie. De rechtbank constateert dat in het leveringsplan van 13 november 2017 is opgenomen dat er één keer per week gedweild wordt. Bij de woonkamer, keuken, hal, overloop en trap is daaraan toegevoegd dat dit zo nodig extra wordt gedaan in verband met extra bevuiling. Het college motiveert niet waarom dit in de slaapkamer en badkamer niet gedaan hoeft te worden. Gezien de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden lag het op de weg van het college om hier wel nader onderzoek naar te verrichten. De door het college aangereikte oplossingen, zoals een douchegordijn in de natte cel, zijn volgens eiseres niet werkbaar vanwege de beperkingen van eiseres, hetgeen de rechtbank aannemelijk voorkomt. Ook het onderzoeks- en motiveringsgebrek ten aanzien van dit punt dient het college dient te herstellen in het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
6.3
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het zemen van de ramen van haar woning aan de buitenkant ook onder de resultaatverplichting zou moeten vallen, volgt de rechtbank hetgeen de CRvB hieromtrent heeft geoordeeld in de uitspraak van 29 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1302). Ter zitting heeft het college ook naar deze uitspraak verwezen en daarbij toegelicht dat het binnen de gemeente mogelijk is om voor 15 euro de ramen aan de buitenkant te laten zemen. Gezien de lage frequentie waarmee de ramen aan de buitenkant gedaan moeten worden kan, gezien het feit dat men met een minimaal inkomen keuzes moet maken, naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat de kosten niet passend zijn. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Tot slot
7. De rechtbank merkt op dat daar waar zich mogelijk problemen in de uitvoering kunnen voordoen, zoals bijvoorbeeld het bijkopen van hulp middels de Huishoudelijke Hulp Toeslag (HHT) en de vervanging van hulpverleners gedurende vakanties, dit het bestreden besluit niet raakt en dit daarom geen nadere bespreking behoeft.

Conclusie

8. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het college zal zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht tot het opleggen van een dwangsom voor iedere dag dat het college deze uitspraak niet uitvoert. Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb voorziet in de mogelijkheid tot het verbinden van een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Dit artikel ziet echter op de situatie waarbij sprake is van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het bestuursorgaan, waarbij dit beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt. Daar is hier geen sprake van. De Awb voorziet niet in zijn algemeenheid in de mogelijkheid tot het verbinden van dwangsommen aan (het naleven van) rechterlijke uitspraken. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 17,60 (reiskosten).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 17,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015:

Op grond van de artikelen 2.1.1. en 2.3.1. van de Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur respectievelijk het college zorg voor de maatschappelijke ondersteuning en er zorg voor dat
aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 onderzoekt het college, als een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, onder meer de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt en de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van een algemene voorziening zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Bergen op Zoom 2018:
In artikel 9 van de verordening zijn de criteria voor een maatwerkvoorziening opgenomen. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat het college het verslag als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
In het tweede lid is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie die de cliënt ondervindt; voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 en/of 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of
b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid,van de wet, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
c. als de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet voorzienbaar was;
d. de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
In artikel 11, eerste lid, van de verordening is bepaald dat in het besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in ieder geval wordt vastgelegd:
a. welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
b. wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;
c. of de maatwerkvoorziening in natura of middels pgb wordt verstrekt;
d. wie de maatwerkvoorziening levert;
e. indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;
f. indien van toepassing: of er sprake is van een eigen bijdrage;
g. hoe er bezwaar gemaakt kan worden tegen het besluit.
h. indien van toepassing: het leveringsplan dat samen met de zorgverlener is opgesteld (in het geval van zorg in natura) of het door de cliënt opgestelde plan (in het geval van een pgb), waarin wordt beschreven hoe de betreffende ondersteuning wordt uitgevoerd.
In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening middels pgb wordt in het besluit tevens vastgelegd:
a. of de cliënt bekwaam wordt geacht een pgb te ontvangen;
b. welke (kwaliteits-)eisen gelden voor de besteding van het pgb;
c. hoe de uitbetaling van het pgb aan de ondersteuningsverlener of leverancier wordt geregeld;
d. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;
e. de hoogte van het pgb.
Beleidsregels Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Bergen op Zoom 2018:
In artikel 15 van de beleidsregels is het volgende bepaald:
Ondersteuning bij het huishouden: Het doel van deze maatwerkvoorziening is dat d.m.v. het bieden van ondersteuning in het huishouden de cliënt in staat wordt gesteld om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven wonen. Met de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning dienen de volgende resultaten te worden bereikt:
  • De cliënt kan wonen in een schoon en leefbaar huis;
  • De cliënt kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en linnengoed.
In artikel 16 van de Beleidsregels is bepaald dat binnen de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijke ondersteuning, huishoudelijke ondersteuning plus en huishoudelijke ondersteuning extra. Voor zover thans van belang, geldt voor huishoudelijke ondersteuning extra het volgende:
Als huishoudelijke ondersteuning of huishoudelijke ondersteuning Plus niet toereikend is, omdat blijkt dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, kan Huishoudelijke ondersteuning Extra ingezet worden. Van uitzonderlijke gevallen is sprake wanneer een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is vanwege de beperkingen van de cliënt. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak (lichamelijk of psychisch/psychiatrisch van aard) te hebben, welke aantoonbaar is. De grootte van het huis(houden) of de aanwezigheid van dieren is geen reden voor inzet van extra ondersteuning. De extra ondersteuningsbehoefte of intensievere vorm van schoonhouden moet veroorzaakt worden door een combinatie van twee of meerdere onderstaande situaties:
  • medisch geobjectiveerde ernstige klachten t.g.v. onder andere COPD problematiek, mits er een diagnose is gesteld door een longarts;
  • hogere vervuilingsgraad door bijvoorbeeld gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen (bijvoorbeeld elektrische rolstoel);
  • extra bewassing of schoonmaak i.v.m. incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies, spugen;
  • extra schoonmaak i.v.m. bedlegerigheid, ernstige lichamelijke- of psychiatrische beperkingen;
  • extra zorgbehoefte i.v.m. terminale situatie van cliënt. Een (huis)arts moet een verklaring afgeven dat cliënt daadwerkelijk terminaal is.
In artikel 17 van de beleidsregels is bepaald dat voor het bereiken van de resultaten de volgende grenzen worden gehanteerd:
Leefbaar volgens algemeen gebruikelijke normenOnder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat de in gebruik zijnde ruimten van de woning schoon moeten zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Iedereen die in de woning woont, moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, een schoon slaapvertrek, schoon beddengoed, schoon linnen- en beddengoed, een schone keuken, een schone douche, toilet en een schone gang. Leefbaar staat ook voor opgeruimd en functioneel.
Het leveringsplanDe uiteindelijke omvang van de ondersteuning wordt bepaald door de frequentie x de activiteiten en wordt uitgebreid beschreven in het leveringsplan dat door de zorgverlener en de cliënt samen wordt opgesteld. De gemeente heeft in samenwerking met de zorgaanbieders een format opgesteld voor het leveringsplan, wat door alle zorgaanbieders (zowel bij zorg in natura als bij inzet van een pgb) gebruikt dient te worden. Bij het invullen van het leveringsplan kunnen zorgverleners het overzicht met expertnormen voor huishoudelijke ondersteuning (bijlage 3) gebruiken als referentiekader. Bij het invullen van het leveringsplan dienen zorgverleners rekening te houden met de unieke omstandigheden van de cliënt, zoals bijvoorbeeld de bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD-problematiek, allergie voor huisstofmijt, bedlegerigheid, incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies of aanwezigheid van jonge kinderen, waardoor de zorgverlener mogelijk vaker en/of langer aanwezig moet zijn om het resultaat te behalen.
Toetsing leveringsplan aan ondersteuningsplanVoordat een besluit wordt genomen, wordt het leveringsplan met de daarin beschreven omvang van de ondersteuning door het college getoetst. Hierbij wordt gekeken of de beschreven activiteiten en frequentie recht doen aan de huidige situatie van de cliënt. Indien het college van mening is dat dit niet het geval is, wordt de zorgaanbieder verzocht om het leveringsplan aan te passen. Indien het leveringsplan akkoord is bevonden, wordt deze onderdeel gemaakt van het besluit. Zo is het voor cliënten duidelijk wat zij mogen verwachten van de ondersteuning.