Belanghebbende betoogt verder dat hij recht heeft op een vergoeding van (wettelijke) rente over het door de inspecteur te vergoeden griffierecht. Hij verwijst daarbij onder andere naar het arrest van het HvJ EU van 18 april 2013, Mariana Irimie, C-565/11 (ECLI:EU:C:2013:250) waarin het HvJ EU, voor zover hier van belang, als volgt heeft beslist:
“21. Bovendien moet in herinnering worden geroepen dat wanneer een lidstaat heffingen heeft toegepast in strijd met het recht van de Unie, de justitiabelen niet alleen recht hebben op terugbetaling van de ten onrechte geïnde belasting, maar ook van de aan die staat betaalde of door hem ingehouden bedragen die rechtstreeks met die belasting verband houden. Dit omvat mede de verliezen die het gevolg zijn van het feit dat geldsommen wegens de voortijdige verschuldigdheid van de belasting niet beschikbaar zijn (zie arresten van 8 maart 2001, Metallgesellschaft e.a., C‑397/98 en C‑410/98, Jurispr. blz. I‑1727, punten 87‑89, en 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation, C‑446/04, Jurispr. blz. I‑11753, punt 205; arrest Littlewoods Retail e.a., reeds aangehaald, punt 25, en arrest van 27 september 2012, Zuckerfabrik Jülich e.a., C‑113/10, C‑147/10 en C‑234/10, punt 65).”
Het griffierecht is een aan de Staat betaald bedrag dat rechtstreeks verband houdt met de in strijd met het Unierecht geheven BPM, aldus belanghebbende. Hij wijst in dit verband ook op de noot van A.J.H. van Suilen bij het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016 (BNB 2016/94, punt 5).